In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die stelt dat hij lijdt aan een (post)whiplashsyndroom met bijbehorende hoofdpijnklachten. In een tussenuitspraak van 17 juni 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9804) heeft de Raad vastgesteld dat het besluit van het Uwv niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er gebreken waren in de motivering van het besluit. Het Uwv werd opgedragen deze gebreken te herstellen.
Het Uwv heeft vervolgens rapporten ingediend van neuroloog dr. P.L.I. Dellemijn en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De neuroloog concludeerde dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren en dat de hoofdpijnklachten van appellant niet in de mate zoals geclaimd aanwezig konden zijn. Appellant heeft betoogd dat de vraagstelling aan de neuroloog suggestief was en dat de deskundige niet over het volledige dossier beschikte.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. De vraagstelling aan de neuroloog was niet suggestief en het rapport van Dellemijn was zorgvuldig en overtuigend. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.315,70, inclusief reiskosten en griffierecht.