ECLI:NL:CRVB:2014:3803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13-750 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het terugvorderingsbedrag WW-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De zaak betreft de vaststelling van het terugvorderingsbedrag van een WW-uitkering en de proceskostenveroordeling. De appellant, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door een advocaat, heeft in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 november 2011. Dit besluit werd in een eerdere tussenuitspraak van de Raad op 5 maart 2014 als gebrekkig beoordeeld, waarna het Uwv op 8 mei 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen. In deze gewijzigde beslissing werd het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 15,60, waar de appellant zich mee kon verenigen.

De appellant heeft echter verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zowel in bezwaar als in beroep en hoger beroep, en heeft ook schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente gevraagd. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaken van de appellant en twee andere betrokkenen als samenhangende zaken moeten worden behandeld, maar de Raad heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd en het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.435,-. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 156,- aan de appellant vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/750 WW
Datum uitspraak: 19 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
27 december 2012, 12/43 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 5 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:988) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft op 8 mei 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft een zienswijze op het nadere besluit ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet is afgezien van een nader onderzoek ter zitting en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat naar zijn tussenuitspraak van 5 maart 2014.
2. Met het besluit van 8 mei 2014 heeft het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Het Uwv heeft de terugvordering van het voorschot op de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) in afwijking van de eerdere besluitvorming nader vastgesteld op € 15,60.
3.1.
Appellant heeft medegedeeld zich te kunnen verenigen met de nieuwe berekening van het Uwv en het daaruit voortvloeiende terugvorderingsbedrag. Appellant heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar (€ 487,-) en in beroep en hoger beroep (€ 2.435,-), alsmede schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente ter hoogte van € 1.561,91.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaken van appellant, [naam 1] en [naam 2], die ter zitting van de Raad op 11 december 2013 gevoegd zijn behandeld, aan te merken zijn als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit). Het Uwv heeft zich bereid verklaard in deze drie zaken een totaalbedrag van € 2.435,- aan proceskosten te vergoeden. Voor een vergoeding van de kosten in bezwaar bestaat volgens het Uwv geen aanleiding, omdat appellant tijdens de bezwaarfase geen verzoek heeft gedaan om die kosten te vergoeden. Het Uwv heeft verder gesteld dat inmiddels aan appellant een bedrag aan wettelijke rente is vergoed van € 1.655,01.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit overwegingen 4.2 tot en met 4.5 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
4.2.
Met het besluit van 8 mei 2014 heeft het Uwv het bedrag van de terugvordering van het WW-voorschot nader vastgesteld. Uit de zienswijze van appellant volgt dat hij zich met dit terugvorderingsbedrag kan verenigen. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt dit besluit niet in de beoordeling betrokken.
5. Appellant heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van wettelijke rente. Gelet op de hoogte van het door het Uwv vergoede bedrag aan wettelijke rente wordt het
ervoor gehouden dat dit punt geen onderwerp van geschil meer is.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 1.217,50 in beroep en op € 1.217,50 in hoger beroep, in totaal € 2.435,-. Aan te nemen valt dat de werkzaamheden die in de zaken van appellant, [naam 1] en [naam 2] gemoeid zijn geweest met het instellen van beroep en hoger beroep grotendeels dezelfde zijn geweest. Het gaat hier evenwel om verschillende uitkeringsperioden, verschillende terugvorderingsbedragen, drie verschillende besluiten, drie verschillende beroepschriften, drie uitspraken van de rechtbank en drie hoger beroepschriften. Om die reden kunnen de (hoger) beroepen van appellant, [naam 1] en [naam 2] niet aangemerkt worden als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Voor een veroordeling van het Uwv in de kosten in bezwaar bestaat geen aanleiding nu niet is gebleken dat appellant tijdig een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 november 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.435,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

RB