ECLI:NL:CRVB:2014:3725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
13-2202 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van woningbezichtigingen en onderbouwing gemaakte kosten

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van woningbezichtigingen door appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had op 30 november 2011 en 3 december 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woningbezichtigingen in 2012 en 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur had bij besluiten van 27 december 2011 en 19 december 2012 bijstand toegekend, maar onder de voorwaarde dat appellant in een kansrijke positie verkeert, met een kans van 1 op 3, voor de toewijzing van de woning. Appellant was het niet eens met de voorwaarden die het college had gesteld en ging in beroep.

De rechtbank heeft in haar uitspraken geoordeeld dat het college niet bevoegd was om extra voorwaarden te stellen en dat appellant voldoende bewijs moest leveren voor de gemaakte kosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de voorwaarden die aan de bijstandsverlening zijn verbonden, niet zodanig beperkend zijn dat appellant niet in staat is om de gemaakte kosten voor woningbezichtigingen te onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat appellant de bewijslast heeft om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat hij in een kansrijke positie verkeert.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en stelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 november 2014.

Uitspraak

13/2202 WWB, 14/232 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 maart 2013, 12/2563 (aangevallen uitspraak 1) en van 28 november 2013, 13/3623 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Breewel-Witteveen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 30 november 2011 bijzondere bijstand gevraagd voor de kosten van onder meer woningbezichtigingen in het jaar 2012. Op 3 december 2012 heeft hij bijzondere bijstand gevraagd voor het jaar 2013.
1.2.
Bij besluit van 27 december 2012 (lees: 2011) heeft het college aan appellant bijstand toegekend voor reiskosten naar [plaats 1] en [plaats 2] voor woningbezichtiging in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Vergoeding geschiedt op declaratiebasis middels voorschotbetaling na overlegging van een declaratie en een uitnodigingsbrief met betrekking tot de woningbezichtiging. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat appellant in een kansrijke positie (kans van 1:3) verkeert ten aanzien van de toewijzing van de woning.
1.3.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft het college het verzoek van appellant om een kansrijke positie bij de woningbezichtiging ruimer uit te leggen dan als een kans van 1:3 afgewezen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gemeld.
1.4.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college aan appellant bijstand toegekend voor reiskosten naar [plaats 1] en [plaats 2] voor woningbezichtiging in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 onder dezelfde voorwaarden als verbonden aan het besluit van 27 december 2011.
1.5.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college het tegen het besluit van 27 december 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 16 mei 2013 (bestreden besluit 2) heeft het college de motivering van het besluit van 19 december 2012 aangepast, zodat de motivering luidt als volgt. De bijzondere bijstand geschiedt op declaratiebasis middels voorschotbetaling na gelijktijdige overlegging van declaratie en een e-mail met daarin de uitnodiging met betrekking tot de woningbezichtiging. Achteraf moet u een opgemaakte schriftelijke verklaring van de woningbouwvereniging overleggen voorzien van adres van de woning, datum van de bezichtiging en handtekening van een medewerker van de woningvereniging. Voor het overige wordt het bestreden besluit gehandhaafd.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 april 2012 gegrond verklaard, het besluit van 10 april 2012 en van 14 december 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 april 2012 in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, voor zover hier relevant, dat de besluiten van 10 april 2012 en van 14 december 2012 samen moeten worden aangemerkt als de beslissing op bezwaar (bestreden besluit 1) tegen het besluit van 27 december 2011 en dat het college door de besluitvorming ten aanzien van de bezwaren van appellant te splitsen, heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd, het besluit van 27 december 2011 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college niet bevoegd was in het bestreden besluit 2 een extra voorwaarde te introduceren, zodat dat besluit moet worden vernietigd. In het kader van de finale geschilbeslechting heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het college weliswaar van appellant mag verlangen dat hij ter onderbouwing van zijn aanspraak op betaling schriftelijke en verifieerbare informatie verstrekt, maar dat het geheel aan appellant is op welke wijze hij aannemelijk maakt dat hij reiskosten heeft gemaakt ten behoeve van een woningbezichtiging in [plaats 1] of [plaats 2] op diezelfde datum, waarbij een kans van ten minste 1 op 3 bestaat dat de woning aan appellant zal worden toegewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen aangevallen uitspraak 1 gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 10 april 2012 in stand heeft gelaten en tegen aangevallen uitspraak 2 gekeerd voor zover daarbij de uitspraak in de plaats is getreden van het vernietigde bestreden besluit 2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Onderbouwing gemaakte kosten
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is neergelegd dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. De bewijslast van bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager zelf. Niet in geschil is dat deze bewijslast in dit geval meebrengt dat appellant aannemelijk moet maken dat de reiskosten ten behoeve van woningbezichtiging zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Partijen zijn verdeeld over de vraag op welke wijze appellant aan deze bewijslast moet voldoen.
4.4.
Ter zitting bij de rechtbank inzake het beroep tegen bestreden besluit 1 voor het jaar 2012 heeft het college verklaard dat appellant ook op andere manieren dan met een uitnodigingsbrief van de woningbouwvereniging mag aantonen dat voldaan is aan de kans van 1 op 3. Bijvoorbeeld een uitdraai van een e-mailbericht met een uitnodiging voor woningbezichtiging volstaat. Verder acht het college iedere, eventueel achteraf opgemaakte, schriftelijke verklaring van de woningbouwvereniging met het adres van de woning en de datum van de bezichtiging voldoende. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank voor het jaar 2013 geoordeeld dat het college mag verlangen dat appellant ter onderbouwing van de kosten schriftelijke en verifieerbare informatie verstrekt, maar dat het geheel aan appellant is op welke wijze hij de reiskosten aannemelijk maakt. De rechtbank heeft zonder een uitputtende opsomming te willen geven een aantal voorbeelden genoemd van de wijze waarop appellant zijn kosten aannemelijk kan maken.
4.5.
Niet valt in te zien dat de voorwaarden die aan de bijstandsverlening zijn verbonden, zoals die door het college voor 2012 in de praktijk zijn uitgelegd en voor 2013 door de rechtbank zijn bepaald, voor appellant zodanig beperkend zijn, dat hij daardoor niet in staat is de gemaakte kosten voor woningbezichtiging waarbij een kans van ten minste 1 op 3 bestaat dat de woning aan appellant zal worden toegewezen, te onderbouwen.
4.6.
Uit de brief van 31 augustus 2012 van Woningnet blijkt dat het bij bijvoorbeeld deze woningbouwvereniging niet alleen mogelijk is om een aanbieding voor woningbezichtiging per telefoon te ontvangen, maar dat deze uitnodigingen ook per e-mailbericht kunnen worden toegezonden. Appellant is in staat gebleken via internet te reageren op woningen en een uitdraai te maken van de woningen waarop hij heeft gereageerd, op welke uitdraai ook zijn positie op de ranglijst na sluitingsdatum en voor bezichtiging staat vermeld. Onder die omstandigheden moet het voor appellant ook mogelijk zijn uitnodigingen voor een woningbezichtiging per e-mailbericht te ontvangen en daarvan een print te (laten) maken. Appellant heeft te kennen gegeven wel een computer te hebben maar daarmee niet te kunnen werken en stelt dat van hem niet kan worden verlangd dat hij voor deze berichten een derde inschakelt. Gelet op het aantal uitgevoerde en uit te voeren bezichtigingen en op het feit dat deze derde voor hem ook via internet reageert op woningen en uitdraaien maakt van de woningen waarop hij heeft gereageerd, wordt dit betoog verworpen. In elk geval zou appellant om te onderbouwen dat de kosten gemaakt zijn voor een woningbezichtiging met een kans van 1 op 3, de uitdraaien die hij maakt met zijn positie op de ranglijst, waaruit dan overigens wel moet blijken dat deze uitdraaien op hem betrekking hebben, kunnen combineren met een bevestiging van de woningbezichtiging.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat woningbouwverenigingen niet genegen zijn een schriftelijke bevestiging aan hem te verstrekken waarin is vermeld dat hij daadwerkelijk op een bepaalde datum een specifieke woning heeft bezichtigd. Hij heeft daartoe een aantal brieven van woningbouwverenigingen overgelegd, maar dit geeft nog geen algemeen beeld. Bovendien blijkt uit die brieven niet dat appellant zijn situatie en de redenen van zijn verzoek uiteen heeft gezet. Dat degene die namens de woningbouwvereniging aanwezig is bij de bezichtiging niet bereid is een door appellant in vorenbedoelde zin opgestelde verklaring te ondertekenen dan wel zijn handtekening te zetten onder de in 4.6 bedoelde uitdraai ter bevestiging van de bezichtiging, is wel gesteld maar niet onderbouwd dan wel anderszins aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat appellant erop heeft gewezen dat woningbouwverenigingen bereid zijn per e-mailbericht aan het college bevestiging te geven van de bezichtiging. Niet valt in te zien dat zij een dergelijke bevestiging niet per
e-mailbericht aan appellant zouden toesturen.
Kans 1 op 3
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de noodzaak tot het bezichtigen van een woning en vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten pas bestaat wanneer sprake is van een kansrijke positie van appellant om de woning ook toegewezen te krijgen. Partijen verschillen over de vraag welke eisen moeten worden gesteld om van een kansrijke positie te kunnen spreken.
5.2.
De Raad stelt voorop dat een bestuursorgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening voor reiskosten, de bezoekfrequentie te maximeren en zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee in staat moet worden geacht de goedkoopste adequate voorziening te treffen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank dat pas bij een kans van 1 op 3 op voorhand kan worden geoordeeld dat van de noodzaak van de kosten is gebleken en de daarvoor in de aangevallen uitspraak 2 gegeven motivering, wordt onderschreven. Alleen een woningbezichtiging die in dat kader plaatsvindt kan dan ook noodzakelijk worden geacht in de zin van artikel 35 van de WWB. Het college heeft in hoger beroep stukken ingebracht waaruit blijkt dat appellant wel degelijk bij het vaststellen van de kandidatenlijst ook op nummer 1 dan wel op nummer 3 heeft gestaan.
6. Uit 4.1 tot en met 4.7 en 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd voor zover aangevochten.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en Y.J. Klik en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot

HD