ECLI:NL:CRVB:2014:3701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
12-6002 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding na intrekking hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Assen. De appellant, die hulp bij het huishouden ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van deze hulp door het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Het college had de hulp stopgezet omdat de zorgaanbieder, gezien de omstandigheden in de woning van de appellant, niet langer bereid was om hulp te verlenen. Na bezwaar werd de hulp opnieuw toegekend, maar het verzoek van de appellant om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat de appellant zijn gestelde immateriële schade onvoldoende had onderbouwd. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef deze overwegingen en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had ondervonden door het onrechtmatige besluit van het college. De Raad benadrukte dat in het aansprakelijkheidsrecht de gelaedeerde moet bewijzen dat er schade is geleden, en dat de appellant hierin niet was geslaagd.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het beschuldigd worden van seksuele intimidatie psychisch zwaar is en dat dit leidt tot geestelijk letsel. De Raad oordeelde echter dat, hoewel het aannemelijk is dat de appellant zich gekwetst voelt, dit niet voldoende is om te spreken van geestelijk letsel dat als een aantasting van zijn persoon kan worden beschouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de appellant niet de vereiste concrete gegevens had aangeleverd om zijn vordering te onderbouwen.

De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier B. Fotchind, en werd openbaar uitgesproken op 12 november 2014.

Uitspraak

12/6002 WMO
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
26 september 2012, 12/340 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.M. Nijholt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Bethlehem.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 juni 2011 heeft het college de aan appellant toegekende hulp bij het huishouden met ingang van 16 juni 2011 ingetrokken omdat de zorgaanbieder gelet op de omstandigheden in de woning van appellant niet langer hulp wil verlenen.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2011. Hij stelt dat de hulp bij het huishouden ten onrechte is stopgezet. Daarnaast verzoekt appellant om vergoeding van materiële en immateriële schade.
1.3.
Bij besluit van 28 juli 2011 is aan appellant met ingang van 1 september 2011 opnieuw hulp bij het huishouden toegekend.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant gegrond verklaard omdat de klachten van de zorgaanbieder geen grond opleveren voor intrekking van de hulp bij het huishouden. Het college heeft het verzoek van appellant om vergoeding van materiële schade toegewezen in de vorm van toekenning van 33 uur huishoudelijke hulp, zijnde de gemiste uren over de periode van 16 juni 2011 tot
1 september 2011. Het college heeft het verzoek om vergoeding van € 500,- voor geleden immateriële schade afgewezen.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover daarbij zijn verzoek tot vergoeding van immateriële schade is afgewezen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek tot vergoeding van immateriële schade terecht heeft afgewezen omdat appellant zijn gestelde immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe is overwogen dat in het aansprakelijkheidsrecht het de gelaedeerde is die zijn stelling dat er schade is geleden zal moeten onderbouwen. Appellant is er evenwel niet in geslaagd met concrete verifieerbare gegevens onderbouwd aannemelijk te maken dat hij zodanig leed heeft ondervonden van het onrechtmatige besluit van het college dat er sprake is van aantasting van zijn persoon, bijvoorbeeld door geestelijk letsel.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Appellant stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het ten onrechte beschuldigd worden van seksuele intimidatie psychisch heel zwaar is. Daarmee staat vast dat er sprake is van aantasting van zijn persoon en er hierdoor geestelijk letsel bij hem is ontstaan. Verder bewijs hoeft door hem niet geleverd te worden.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college het verzoek van appellant om toekenning van immateriële schadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Het is weliswaar aannemelijk dat appellant zich gekwetst voelt en sprake is van een bepaalde mate van psychisch onbehagen door het onrechtmatige besluit maar dit is onvoldoende om te spreken van geestelijk letsel dat beschouwd kan worden als een aantasting van zijn persoon. Volgens vaste rechtspraak moet naar objectieve maatstaven het geestelijk letsel vast te stellen zijn. Degene die schadevergoeding vanwege geestelijk letsel vordert zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit blijkt dat een psychische beschadiging is ontstaan. Verwezen wordt naar onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606 en de uitspraak van de Raad van 2 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY7638. Appellant heeft ook in hoger beroep nagelaten zijn vordering te onderbouwen met de vereiste concrete gegevens.
4.3.
Gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B. Fotchind

NK