In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, die sinds 16 januari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de WGA-uitkering per 14 januari 2011 ingetrokken, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij de intrekking van de WGA-uitkering de medische situatie van appellant correct had ingeschat op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant had in hoger beroep aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de datum in geding, 1 juni 2011. De Raad concludeerde dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies de vastgestelde belastbaarheid niet overschreed, waardoor de functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard voor de periode van 2 juni 2010 tot 1 juni 2011, omdat appellant alsnog recht had op een Wet WIA-uitkering voor die periode. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van het Uwv van 7 oktober 2011 werd vernietigd. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.461,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 november 2014.