ECLI:NL:CRVB:2014:3688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13-5004 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om terug te komen van eerder genomen besluit inzake bijstandsherziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Het college had eerder, op 6 augustus 2003, de bijstand van appellant herzien over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000, vanwege niet-gemelde inkomsten. Appellant heeft in 2011 verzocht om herziening van dit besluit, maar het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college hem niet de dossierstukken heeft verstrekt die aan het besluit van 6 augustus 2003 ten grondslag lagen. Hij stelt dat zonder deze stukken niet kan worden beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. Het college heeft echter volgehouden dat er geen nova zijn en dat het verzoek om herziening daarom terecht is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden moet aanvoeren. Aangezien appellant dit niet heeft gedaan, kon het college het verzoek afwijzen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 november 2014.

Uitspraak

13/5004 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2013, 12/4568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/3180 WWB plaatsgevonden op
30 september 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft het college de bijstand van appellant ingevolge de Algemene bijstandswet over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000 herzien vanwege niet gemelde inkomsten en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 5.446,81. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft het college bij brief van 18 mei 2011 verzocht om herziening van het besluit van 6 augustus 2003 en tevens - herhaald - verzocht om toezending van de stukken die aan dit besluit ten grondslag liggen.
1.3.
Bij besluit van 3 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 september 2012 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om herziening afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college, ook na toezeggingen dat wel te doen, de stukken die aan het besluit van 6 augustus 2003 ten grondslag liggen (dossierstukken) niet aan appellant heeft verstrekt, wat in strijd is met de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en gelijkheid. Zonder de dossierstukken kan niet worden beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. Desondanks heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak zijn volgens appellant om die reden onvoldoende gemotiveerd. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 18 mei 2011 strekt ertoe, voor zover hier van belang, dat het college terugkomt van zijn, in rechte onaantastbaar geworden, besluit van 6 augustus 2003. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij diverse malen heeft verzocht om toezending van de stukken die aan het besluit van 6 augustus 2003 ten grondslag liggen, maar dat er geen volledig dossier aan hem is verstrekt. Wat hier verder ook van zij, appellant heeft er vervolgens voor gekozen om een ‘verzoek om terug te komen van’ in te dienen, zonder vermelding van nova, met het oogmerk om het dossier in bezit te krijgen teneinde te beoordelen of er gronden voor het indienen van een ‘verzoek om terug te komen van’ aanwezig zijn. De door appellant gekozen aanpak heeft ertoe geleid dat er een ‘verzoek om terug te komen van’ is ingediend zonder dat daarbij nova zijn vermeld. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3062), mag een verzoek zonder nova ingevolge artikel 4:6 van de Awb zonder meer worden afgewezen. In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het college in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD