ECLI:NL:CRVB:2014:3688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om terug te komen van eerder genomen besluit inzake bijstandsherziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Het college had eerder, op 6 augustus 2003, de bijstand van appellant herzien over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000, vanwege niet-gemelde inkomsten. Appellant heeft in 2011 verzocht om herziening van dit besluit, maar het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college hem niet de dossierstukken heeft verstrekt die aan het besluit van 6 augustus 2003 ten grondslag lagen. Hij stelt dat zonder deze stukken niet kan worden beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. Het college heeft echter volgehouden dat er geen nova zijn en dat het verzoek om herziening daarom terecht is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden moet aanvoeren. Aangezien appellant dit niet heeft gedaan, kon het college het verzoek afwijzen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 november 2014.