[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 23 juli 2001 heeft gedaagde appellante per 5 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd.
Bij schrijven van 18 april 2002 heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, namens appellante gedaagde verzocht terug te komen van dat besluit.
Bij brief van 28 juni 2002 heeft de gemachtigde van appellante bezwaar gemaakt tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 18 april 2002.
Bij besluit van 23 augustus 2002 heeft gedaagde geweigerd terug te komen van het besluit van 23 juli 2002 en bij de dat besluit begeleidende brief van gelijke datum medegedeeld het op 28 juni 2002 gemaakte bezwaar mede gericht te achten tegen dat besluit, zodat daartegen niet apart bezwaar behoeft te worden gemaakt.
Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 18 oktober 2002 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om terug te komen van het besluit van 23 juli 2001 gegrond verklaard, het besluit van
23 augustus 2002 deels herroepen omdat ten onrechte 23 juli 2002 in plaats van 2001 was genoemd en het besluit van
23 augustus 2002 overigens in stand gelaten.
Bij uitspraak van 24 december 2003, geregistreerd onder nummer WAO 02/2829, heeft de rechtbank Rotterdam het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 5 maart 2004 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft mr. De Jonge namens appellante hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 januari 2006, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door G.J. Samson, werkzaam bij het Uwv.
Appellante is op 6 juni 2000 uitgevallen in haar functie van schoonmaakster voor 15,15 uur per week.
Omdat gedaagde haar per 5 juni 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO heeft geacht, is appellante bij besluit van 23 juli 2001 een WAO-uitkering geweigerd.
Bij brief van 18 april 2002 heeft de gemachtigde van appellante gedaagde verzocht terug te komen van het besluit van 23 juli 2001. Gedaagde heeft bij schrijven van 14 mei 2002 aan de gemachtigde van appellante meegedeeld dat teneinde te kunnen beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden er stukken moeten zijn waaruit die nieuwe feiten of omstandigheden blijken en dat die stukken thans niet bij gedaagde aanwezig zijn. Tevens is haar meegedeeld dat haar verzoek om toezending van een kopie van het dossier wegens privacy-redenen wordt afgewezen maar dat de gemachtigde ten kantore van gedaagde het dossier kan inzien en informatie kan verkrijgen.
Bij schrijven van 28 juni 2002 heeft de gemachtigde van appellante gedaagde een stuk van Instituut Psychosofia, Centrum voor Spirituele Geneeswijze en Spirituele Dans (hierna: Psychosofia) d.d. 29 april 2002 doen toekomen.
Vervolgens heeft de gemachtigde van appellante bij schrijven van 28 juni 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen het niet nemen van een besluit op het verzoek terug te komen van de beslissing van 23 juli 2001. Tevens wordt gedaagde verzocht de geding-stukken toe te zenden. Die stukken zijn in het kader van de bezwaarprocedure naar de gemachtigde van appellante toegestuurd.
Bij besluit van 23 augustus 2002 heeft gedaagde geweigerd terug te komen van de beslissing van 23 juli 2001. Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het niet nemen van een besluit gegrond verklaard en is het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2002 ongegrond verklaard.
In beroep heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat zij niet eerder de stukken waaruit blijkt dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn kon overleggen omdat zij niet aan het dossier kon verifiëren of er nieuwe feiten of omstandigheden waren, nu gedaagde weigerde haar het dossier toe te sturen ondanks dat zij afspraken heeft gemaakt met de afdeling WAO dat haar in het geval van een verzoek om herziening het dossier wordt toegestuurd. Voorts heeft de verzekeringsarts ten onrechte gesteld dat niet op het rapport van Psychosofia in hoeft te worden gegaan.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van de gemachtigde van appellante dat zij met de chef van de WAO-afdeling een afspraak heeft gemaakt over het toezenden van stukken indien zij overweegt een ‘verzoek om terug te komen van’ in te dienen.
Onopgehelderd is gebleven waarom in het onderhavige geval van die afspraak is afgeweken. Wat hier verder ook van zij, de gemachtigde van appellante heeft er vervolgens voor gekozen om een ‘verzoek om terug te komen van’ in te dienen, zonder vermelding van nova, met het oogmerk om in de bezwarenprocedure het dossier in bezit te krijgen ten einde te beoordelen of er gronden voor het indienen van een ‘verzoek om terug te komen van’ aanwezig zijn.
De Raad laat in het midden of de bezwarenprocedure hiervoor bedoeld is. Hoe dit ook zij, de door de gemachtigde van appellante gekozen aanpak heeft ertoe geleid dat er een ‘verzoek om terug te komen van’ is ingediend zonder dat daarbij nova zijn vermeld. Een verzoek zonder nova mag ingevolge artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht zonder meer worden afgewezen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2006.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.