ECLI:NL:CRVB:2014:3626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
12-2976 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in beroep ging tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 juni 2011. De Raad had eerder, in een tussenuitspraak van 14 mei 2014, geoordeeld dat de beroepsgrond van appellant, dat zijn maatman ten onrechte is beperkt tot 38 uur per week, doel treft. Het Uwv werd opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

In het nadere besluit van 24 juni 2014 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 25 tot 35%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige, waarin de urenomvang van de gecombineerde maatman van appellant op 53,25 uur per week is vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat het nadere besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van appellant, maar dat het in lijn is met de eerdere tussenuitspraak.

De Raad heeft uiteindelijk de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 11 augustus 2011 ongedaan gemaakt, omdat het bestreden besluit in dat opzicht niet kon standhouden. De Raad heeft het beroep tegen het nadere besluit van 24 juni 2014 ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.948,-. Tevens is bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 156,- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

12/2976 WAO
Datum uitspraak: 24 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 april 2012, 11/2431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 14 mei 2014 het Uwv opgedragen het in die tussenuitspraak vastgestelde gebrek in het bestreden besluit van 29 juni 2011 te herstellen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 24 juni 2014 overgelegd en het daaraan ten grondslag gelegde rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 18 juni 2014.
Bij brief van 18 juli 2014 heeft de gemachtigde van appellant laten weten niet nader te reageren op het nadere besluit van 24 juni 2014.
Met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek wordt gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat de beroepsgrond van appellant, dat zijn maatman ten onrechte is beperkt tot 38 uur per week, doel treft. Daartoe is gewezen op de uitspraak van de Raad van 10 oktober 1991 (ECLI:NL:CRVB:1991:ZB2115) waarbij de hoofdregel is geformuleerd dat, indien een verzekerde laatstelijk voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid een hoofd- en nevenfunctie vervulde, in beginsel als maatman moet worden aangemerkt degene die de beide functies vervulde. Aangezien in de voorhanden gegevens niet zodanig voldoende en ondubbelzinnige indicaties aanwezig waren om van voormelde hoofdregel af te wijken, is het Uwv de opdracht gegeven om dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij is aangegeven dat de overwegingen 4.4 en 4.5 van de tussenuitspraak opgeld doen voor het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
2. Bij het nadere besluit van 24 juni 2014 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 11 augustus 2011 gesteld op 25 tot 35%. In het daaraan ten grondslag gelegde rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 18 juni 2014 is goed gemotiveerd en inzichtelijk uiteengezet dat de urenomvang van de gecombineerde maatman van appellant 53,25 uur per week bedraagt. Gelet op het mediane uurloon van € 12,73 en het maatgevende uurloon van € 8,82 is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,64%.
3. Vastgesteld wordt dat met het nadere besluit van 24 juni 2014 niet geheel is tegemoetgekomen aan het beroep van appellant tegen het bestreden besluit. Dit beroep wordt dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 juni 2014.
4. Vervolgens wordt overwogen dat het nadere besluit van 24 juni 2014 in lijn is met de tussenuitspraak en dat de intrekking van de WAO-uitkering van appellant met ingang van
11 augustus 2011 zoals aangegeven in het bestreden besluit, ongedaan is gemaakt. Dit brengt mee dat het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de intrekking van de
WAO-uitkering van appellant per 11 augustus 2011 en het oordeel daarover van de rechtbank geen stand kunnen houden zodat beide moeten worden vernietigd. Het beroep tegen het nadere besluit van 24 juni 2014 moet ongegrond worden verklaard. Er zijn geen aanknopingspunten de conclusie in meergenoemd arbeidskundig rapport van 18 juni 2014 voor onjuist te houden. Er is voldaan aan de tussenuitspraak.
5. Tot slot wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 974,- voor de bijstand in hoger beroep, in totaal
€ 1.948,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op intrekking van de WAO-uitkering per 11 augustus 2011 gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2014 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een totaalbedrag van € 1.948,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R.L. Rijnen

JS