ECLI:NL:CRVB:2014:3569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvragen wegens niet vastgestelde hoofdverblijf en onvoldoende gegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant had aanvragen om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze waren afgewezen door het Drechtstedenbestuur. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet kon worden vastgesteld of de appellant zijn hoofdverblijf had in het werkgebied van het Drechtstedenbestuur en dat hij niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om zelfstandig een geslaagde aanvraag om bijstand in te dienen, noch dat hij niet in staat was om hulp te vragen van zijn begeleiders.
De Raad heeft overwogen dat de appellant, ondanks zijn psychische klachten, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken. De door de appellant overgelegde verklaring van zijn begeleider bevatte geen aanknopingspunten die zijn stelling konden onderbouwen. De Raad concludeert dat de appellant niet kan worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon die recht heeft op bijzondere bescherming op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De hoger beroepen van de appellant zijn dan ook afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank zijn bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.