ECLI:NL:CRVB:2014:3565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van kasstortingen als inkomen in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had in de periode van 12 oktober 2012 tot en met 25 maart 2013 zeven kasstortingen ontvangen op zijn bankrekening. Deze stortingen varieerden van € 200,- tot € 700,-. Het college van burgemeester en wethouders van De Marne had de bijstand van de appellant ingetrokken op grond van het niet tijdig verstrekken van informatie over deze kasstortingen, die het college als inkomen beschouwde.
De appellant stelde in hoger beroep dat de kasstortingen geen inkomen waren, maar geld dat hij had geleend van zijn ouders. De Raad overwoog dat de kasstortingen periodiek door de appellant ontvangen bedragen betroffen, die in aanmerking moesten worden genomen bij de vaststelling van het recht op bijstand. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd gesteld dat een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand heeft indien hij zich periodiek middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van leningen, aangezien hij in de voorafgaande periode beschikte over inkomen in de vorm van een bijstandsuitkering.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en P.W. van Straalen en C.H. Rombouts als leden, in aanwezigheid van griffier C. Moustaine.