ECLI:NL:CRVB:2014:3547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
12-4143 WIA-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede wrakingsverzoek van verzoeker tegen de behandelend rechters en rechters van de wrakingskamer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan over een tweede wrakingsverzoek van verzoeker, die eerder al een wrakingsverzoek had ingediend tegen de behandelend rechters in zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Verzoeker had in zijn wrakingsverzoeken een aantal voorwaarden gesteld met betrekking tot de behandeling van deze verzoeken. De Raad oordeelde dat verzoeker misbruik maakte van de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen, aangezien het wrakingsmiddel niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. De Raad verwees naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges, die aangeven dat een wrakingsverzoek niet kan worden ingediend op basis van voorwaarden die door de verzoeker zijn gesteld. De Raad besloot dat het verzoek om wraking van de rechters van de wrakingskamer niet in behandeling werd genomen en dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de juiste toepassing van het wrakingsmiddel.

Uitspraak

12/4143 WIA-W2
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
10 juli 2012, 11/3994, in het geding tussen verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Op 27 augustus 2014 heeft de Raad verzoeker medegedeeld dat het onderzoek ter zitting in hoger beroep zal plaatsvinden op 9 oktober 2014. De behandelend rechters zijn
B.M. van Dun, J.J.T. van den Corput en W. van den Brink (de behandelend rechters).
Bij brief van 5 september 2014 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters (het eerste wrakingsverzoek).
Op 9 oktober 2014 heeft de Raad verzoeker medegedeeld dat het eerste wrakingsverzoek op 10 november 2014 ter zitting zal worden behandeld door A. Beuker-Tilstra, J.F. Bandringa en B.J. van de Griend (de rechters van de wrakingskamer).
Bij brief van 13 oktober 2014 heeft verzoeker verzocht om wraking van de rechters van de wrakingskamer (het tweede wrakingsverzoek).
De rechters van de wrakingskamer hebben schriftelijk medegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Artikel 3, tweede lid, onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, nr. 11425) bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen dat een verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig.
3. In zijn eerste wrakingsverzoek heeft verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek opgenomen. Hierin heeft verzoeker onder meer als voorwaarde opgenomen dat de wrakingskamer, die belast zal zijn met het verzoek om wraking van de behandelend rechters, verzoeker minimaal twintig dagen voorafgaand aan een behandeling ter zitting, processuele tussenbeslissingen zendt over een groot aantal door verzoeker opgeworpen vragen, bijvoorbeeld over het al dan niet kennisnemen door de wrakingskamer van de door verzoeker bij het eerste wrakingsverzoek gevoegde medische gegevens.
4.1.
Het tweede wrakingsverzoek van verzoeker is in hoofdzaak gebaseerd op het feit dat niet aan in het eerste wrakingsverzoek gestelde voorwaarden is voldaan. Hieruit leidt verzoeker af dat de rechters van de wrakingskamer jegens hem vooringenomen en partijdig zijn.
4.2.
Ook in het tweede wrakingsverzoek heeft verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek opgenomen, met ook daarin weer veel voorwaarden. Andermaal heeft verzoeker onder meer als voorwaarde opgenomen dat hem minimaal twintig dagen voorafgaand aan een behandeling ter zitting processuele tussenbeslissingen worden gezonden over een groot aantal door hem opgeworpen vragen.
5.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
5.2.
Uit het door verzoeker in het eerste wrakingsverzoek opgenomen voorwaardelijk wrakingsverzoek blijkt dat hij veel voorwaarden stelt aan de wijze waarop het eerste wrakingsverzoek wordt behandeld. Het is echter niet aan verzoeker om voorwaarden te stellen, te minder nu de van toepassing zijnde regelgeving, waaronder de Awb en de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013, deze voorwaarden niet stellen aan de behandeling van een wrakingsverzoek. Om die reden kan niet worden voldaan aan alle door verzoeker gestelde voorwaarden. Nu verzoeker niettemin de rechters van de wrakingskamer heeft gewraakt en hij in het tweede wrakingsverzoek opnieuw een voorwaardelijk wrakingsverzoek heeft opgenomen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat zijn tweede wrakingsverzoek tegen de Centrale Raad van Beroep als college als zodanig is gericht. Iedere wrakingskamer van de Raad, ongeacht de samenstelling, zou immers niet aan alle door verzoeker gestelde voorwaarden kunnen voldoen, wat zou leiden tot een nieuw wrakingsverzoek.
5.3.
Gelet op 5.2 en artikel 3, tweede lid, onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 bestaat dan ook aanleiding het verzoek om wraking van de rechters van de wrakingskamer niet in behandeling te nemen.
6.1.
Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.
6.2.
Zowel in het eerste als het tweede wrakingsverzoek heeft verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek opgenomen en daar bij een groot aantal voorwaarden gesteld met betrekking tot de wijze van behandeling van zijn wrakingsverzoeken. Nu verzoeker aldus het wrakingsmiddel hanteert als niet aan al zijn voorwaarden wordt voldaan, is de conclusie gerechtvaardigd dat verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen. Daarbij is van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat het wrakingsmiddel niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen (CRvB 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906). Dit geldt in gelijke mate voor het niet nemen van deze beslissingen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb zal de Raad bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- neemt het verzoek om wraking van de rechters van de wrakingskamer niet in behandeling;
- bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in 12/4143 WIA niet in
behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J. Brand en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD