In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van woningaanpassing door het college van burgemeester en wethouders van Almere. Appellante, die lijdt aan een progressieve neurologische aandoening, had een aanvraag ingediend voor aanpassingen aan haar woning in [plaatsnaam 2]. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de gevraagde aanpassingen niet de goedkoopst compenserende oplossing waren. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 6 april 2011 een aanvraag heeft ingediend voor aanpassing van haar woning, maar dat zij geen contact heeft opgenomen met de gemeente Almere voorafgaand aan deze aanvraag. De Raad oordeelt dat appellante had moeten kiezen voor een woning die beter was aangepast aan haar beperkingen en dat het college niet verplicht was om de gevraagde aanpassingen te vergoeden. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen, waarbij werd benadrukt dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er andere woningen beschikbaar waren die voor minder kosten aangepast konden worden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.