ECLI:NL:CRVB:2014:3444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Militair ontslag wegens wangedrag buiten de dienst met betrekking tot kinderporno en feestvuurwerk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een militair die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens wangedrag buiten de dienst. De appellant, sergeant bij de Koninklijke Landmacht, werd geconfronteerd met ernstige beschuldigingen na een huiszoeking in zijn woning, waar kinderporno en feestvuurwerk dat niet bestemd was voor particulier gebruik werd aangetroffen. De minister van Defensie besloot tot ontslag op basis van artikel 39, tweede lid, onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), omdat het gedrag van de appellant schadelijk werd geacht voor zijn dienstvervulling en niet in overeenstemming was met het aanzien van zijn ambt.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niets wist van de aangetroffen kinderporno en het feestvuurwerk, en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van anderen in zijn woning. Hij stelde dat hij niet de eerste gebruiker van de computer was en dat er regelmatig bezoekers waren die gebruik maakten van de computer. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de minister terecht tot de conclusie was gekomen dat de appellant in bezit was van de aangetroffen voorwerpen. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om zijn stelling te onderbouwen, wat hij niet deed.
De Raad bevestigde dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De appellant had ook geklaagd over het ontbreken van juridische bijstand bij de hoorzittingen, maar de Raad oordeelde dat hij voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en zelf had gekozen voor een andere vertegenwoordiging. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.