Uitspraak
28 februari 2013, 12/971 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet de vereiste duidelijkheid had verschaft over haar vermogen, met name over een perceel grond en een gebouw in Turkije. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldeed aan haar wettelijke inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De appellante had eerder bijstand aangevraagd en was op verschillende momenten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verzocht om aanvullende informatie over haar financiële situatie. Ondanks dat zij enkele documenten had ingeleverd, was dit niet voldoende om de aanvraag te onderbouwen. De Raad oordeelde dat de informatie over het onroerend goed in Turkije cruciaal was voor de beoordeling van haar bijstandbehoevendheid.
De Raad heeft de argumenten van appellante dat zij niet in staat was om de gevraagde stukken te overleggen, verworpen. Het was haar verantwoordelijkheid om de benodigde informatie te verstrekken. De Raad concludeerde dat het college terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat er geen sprake was van willekeur in de verzoeken om informatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.