ECLI:NL:CRVB:2014:3398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
12-5015 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellante, een zorgontvanger, had ingediend tegen een besluit van het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor had op 17 juni 2011 een besluit genomen waarbij het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante voor het jaar 2010 was vastgesteld en een bedrag van € 8.389,30 was teruggevorderd. Appellante diende op 15 augustus 2011 bezwaar in, maar het Zorgkantoor verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar belangenbehartiger onvoldoende deskundig was. De Raad oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien appellante zelf het bezwaar indiende en niet de gemachtigde. De Raad bevestigde dat fouten van een gemachtigde in beginsel voor rekening komen van de cliënt, en dat de deskundigheid van de gemachtigde geen reden was om een uitzondering te maken.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad besloot ook dat de reactie van appellante op een later besluit van het Zorgkantoor doorgezonden zou worden ter behandeling als bezwaarschrift. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5015 AWBZ
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 augustus 2012, 11/5231 AWBZ en 12/2956 AWBZ (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Agis Zorgverzekeringen N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Wood.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Zorgkantoor in de gelegenheid te stellen alsnog het op 21 juli 2011 door appellante ingeleverde verantwoordingsformulier inhoudelijk te beoordelen.
Het Zorgkantoor heeft een nader stuk ingezonden. Daarop is van de zijde van appellante gereageerd.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.J.G. Tijhuis, kantoorgenoot van mr. Shahbazi. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende, nu nog van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 15 december 2009, aangevuld bij besluiten van 4 augustus 2010,
16 februari 2011 en 16 juni 2011 heeft het Zorgkantoor op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor de functies Persoonlijke verzorging, Verpleging en Begeleiding in dagdelen met vervoer voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft het Zorgkantoor het pgb van appellante voor het jaar 2010 vastgesteld op € 8.968,78 en een bedrag van € 8.389,30 van appellante teruggevorderd.
1.3.
Appellante heeft een verantwoordingsformulier, gedateerd 22 juni 2011, ingediend bij het Zorgkantoor voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2010. Het Zorgkantoor heeft dat formulier - dat door hem ontvangen was op 21 juli 2011 - bij brief van 22 juli 2011 geretourneerd, omdat de termijn om bezwaar te maken tegen het besluit van
17 juni 2011 volgens het Zorgkantoor was verstreken.
1.4.
Appellante heeft op 15 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen het in 1.1 genoemde besluit van 16 juni 2011. Het Zorgkantoor heeft dat bezwaar opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 17 juni 2011. Daartoe uitgenodigd door het Zorgkantoor heeft
[naam] namens appellante bij brief van 1 september 2011 toegelicht waarom de termijn voor het indienen van het bezwaar is overschreden.
1.5.
Bij besluit van 20 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante de bezwaartermijn heeft overschreden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover nu nog van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe
- kort samengevat - geoordeeld dat appellante na het verstrijken van de termijn bezwaar heeft gemaakt. De vraag of die termijnoverschrijding verschoonbaar is heeft de rechtbank ontkennend beantwoord.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is bestreden. Appellante heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat haar belangenbehartiger onvoldoende deskundig was op het gebied van bezwaar en beroep. Dit is volgens haar een reden om een uitzondering aan te nemen op het uitgangspunt dat de gevolgen van het handelen of nalaten van een gemachtigde in beginsel voor rekening komen van degene die de behartiging van zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd. Appellante heeft daarbij verwezen naar de parlementaire geschiedenis (lees: bij artikel 6:11) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
Het Zorgkantoor heeft in hoger beroep uit een oogpunt van coulance alsnog inhoudelijk beoordeeld of het in 1.3 genoemde verantwoordingsformulier aanleiding geeft tot herziening van het besluit van 17 juni 2011. Deze beoordeling heeft erin geresulteerd dat het Zorgkantoor bij besluit van 5 mei 2014 een extra bedrag van € 1.924,- heeft geaccepteerd als verantwoording van de besteding van het pgb over het jaar 2010. Het zorgkantoor handhaaft het bestreden besluit.
3.3.
Appellante heeft desgevraagd bij brief van 12 juni 2014 haar reactie gegeven op het besluit van het Zorgkantoor van 5 mei 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op hetgeen appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is niet meer in geschil dat appellante haar bezwaar tegen het besluit van
17 juni 2011 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken heeft ingediend. Ter beoordeling staat of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. In het besluit van 17 juni 2011 staat een duidelijke rechtsmiddelenclausule als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb vermeld. Hiermee heeft het Zorgkantoor aan zijn daartoe strekkende wettelijke verplichting voldaan. Appellante heeft verder niet bestreden dat zij tijdens een telefoongesprek met het Zorgkantoor op 25 juli 2011 erop is gewezen dat zij nog slechts een paar dagen had om bezwaar te maken tegen het besluit van 17 juni 2011.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak worden fouten of nalatigheden van een gemachtigde in beginsel toegerekend aan degene die de gemachtigde heeft gevraagd zijn of haar belangen te behartigen. Gelet op het feit dat het bezwaarschrift van 15 augustus 2011 niet is ingediend door een gemachtigde maar door appellante zelf, mist deze vaste rechtspraak toepassing. Eerst bij brief van 1 september 2011 heeft [naam] namens appellante gereageerd.
4.5.
Voor zover appellante heeft beoogd te betogen dat degene aan wie zij het pgb had uitbesteed tijdig namens haar bezwaar had moeten maken maar dit heeft nagelaten, kan de in 4.4 bedoelde vaste rechtspraak appellante worden tegengeworpen. De omstandigheid dat de bedoelde persoon onvoldoende deskundig was op het gebied van bezwaar en beroep is geen reden om een uitzondering aan te nemen.
4.6.
Al hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad zal de reactie van appellante op het besluit van 5 mei 2014 tot herziening van het besluit van 17 juni 2011 doorsturen naar het Zorgkantoor ter behandeling als bezwaarschrift.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) H.J. Dekker

HD