ECLI:NL:CRVB:2014:339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-1055 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden budget voor geïndiceerde zorg op basis van subsidieplafond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van Agis Zorgverzekeringen N.V. om appellante een persoonsgebonden budget (pgb) te verlenen voor geïndiceerde zorg, met als argument dat het subsidieplafond was bereikt. De indicatie voor zorg was verstrekt door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor de periode van 29 april 2010 tot en met 28 april 2011. Agis had in een besluit van 20 juli 2010, dat na bezwaar werd gehandhaafd, de aanvraag van appellante afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat er geen uitzonderingsgevallen waren die een pgb zouden rechtvaardigen.

Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met de stelling dat er wel degelijk sprake was van uitzonderingsgevallen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd en zich heeft beperkt tot het herhalen van eerdere argumenten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de eerdere uitspraak bevestigd moest worden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.

Uitspraak

12/1055 AWBZ
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 januari 2012, 10/5442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Agis Zorgverzekeringen N.V. (Agis)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Ch.W.A. van Dam, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Van Dam zich als gemachtigde onttrokken.
Agis heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door J. [d. B.]. Agis heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst voor een overzicht van de feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de periode van 29 april 2010 tot en met 28 april 2011 gegeven.
1.2.
Bij besluit van 20 juli 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 september 2010 (bestreden besluit), heeft Agis geweigerd appellante een persoonsgebonden budget (pgb) voor de geïndiceerde zorg te verlenen. Hieraan heeft Agis ten grondslag gelegd dat het subsidieplafond is bereikt en zorgkantoren vanaf 1 juli 2010 geen nieuwe pgb’s mogen verlenen. Agis heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder d, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat appellante ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. De rechtbank heeft evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zowel de in artikel 2.6.4, zevende lid, van de Rsa als de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het College voor zorgverkeringen geformuleerde uitzonderingsgevallen om wel een pgb te verlenen, zich niet voordoen. De subsidieperiode waarvoor een pgb wordt aangevraagd sluit niet onmiddellijk aan op een eerdere subsidieperiode aangezien de geldigheidsduur van de indicatie waarvoor eerder een pgb is verleend met ingang van 10 februari 2010 is geëindigd en eerst per 28 april 2010 een nieuwe indicatie is verleend. Voorts heeft Agis appellante voor de bekendmaking van het subsidieplafond op 28 juni 2010 niet om aanvullende informatie verzocht. Ook is geen sprake van een situatie waarin CIZ de wettelijke beslistermijnen heeft overschreden. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de aanvraag om verlening van een pgb niet voor
25 maart 2010 is ingediend.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Zij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat van de uitzonderingsgevallen als genoemd onder 2 wel sprake is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden naar voren gebracht en heeft zich in essentie beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen 4.3 tot en met 4.7 van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De stelling van appellante, dat Agis op 14 maart 2010 wel nadere informatie heeft gevraagd, slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat niet Agis, maar CIZ nadere informatie heeft gevraagd.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt
JvC