ECLI:NL:CRVB:2014:3372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
13-3542 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en ongeoorloofde afwezigheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft het ontslag van een politieambtenaar, die werd beschuldigd van plichtsverzuim en ongeoorloofde afwezigheid. De betrokkene, werkzaam als senior medewerker Bijzondere Wetten bij de politieregio Kennemerland, had zich herhaaldelijk niet aan de omgangsvormen gehouden en was ongeoorloofd afwezig. Ondanks herhaalde waarschuwingen heeft hij zijn gedrag niet bijgesteld en heeft hij zelfs doelbewust gelogen over zijn afwezigheid. De Raad oordeelt dat het vertrouwen in de betrokkene in ernstige mate is geschonden, wat in het licht van de hoge eisen aan de integriteit van politieambtenaren, het ontslag rechtvaardigt. De lange staat van dienst en de leeftijd van de betrokkene, evenals de financiële gevolgen van het ontslag, leiden niet tot een ander oordeel. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

13/3542 AW
Datum uitspraak: 16 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
27 mei 2013, 12/5004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van Politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil appellant in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F.P.D. IJsendorn, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.T. Feije en mr. J.C.E. te Riele. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. IJsendorn.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was werkzaam als senior medewerker Bijzondere Wetten bij de politieregio Kennemerland. Hij was onder meer belast met de handhaving van de Drank- en Horecawet. In mei 2011 is een disciplinair onderzoek aangevangen naar verondersteld laakbaar gedrag van betrokkene. Op 29 juli 2011 is daarvan een rapport opgemaakt. Na een voornemen daartoe heeft appellant aan betrokkene bij besluit van 27 februari 2012 primair de straf van ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim zoals bepaald in artikel 77, eerste lid en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en subsidiair ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken zoals bepaald in
artikel 94, eerste lid en onder g, van het Barp. Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 17 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het strafontslag is als plichtsverzuim ten grondslag gelegd:
a. de indruk wekken van het accepteren en ondersteunen van schijnbeheer van een café in Haarlem;
b. ongeoorloofde afwezigheid op een aantal dagen in mei 2011 en
c. ongewenste omgangsvormen met burgers.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard voor zover het het strafontslag betreft, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank acht aannemelijk dat betrokkene wist dat bij de gemeente Haarlem het vermoeden bestond dat er bij Café B sprake was van schijnbeheer en dat daarnaar een onderzoek gaande was. Uit een telefoongesprek op 28 februari 2011 van betrokkene met V, zijnde de levenspartner van één van de vennoten van Café B, over een op te leggen sanctie wegens te laat open zijn van Café B, blijkt volgens de rechtbank niet dat betrokkene schijnbeheer heeft gefaciliteerd of dat het telefoongesprek invloed heeft gehad op bestuurlijke en/of strafrechtelijke onderzoeken. Door in het telefoongesprek de indruk te wekken dat voor de politie schijnbeheer acceptabel was, heeft betrokkene zich volgens de rechtbank wel schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, maar niet aan zeer ernstig plichtsverzuim. Het gebruik van het woord ‘lul’ in dat telefoongesprek acht de rechtbank ongepast, maar maakt het gepleegde plichtsverzuim niet substantieel ernstiger. De verweten ongeoorloofde afwezigheid van betrokkene is volgens de rechtbank ernstig plichtsverzuim, mede omdat betrokkene op dat gedrag eerder was aangesproken en hij de ongeoorloofde afwezigheid ten overstaan van zijn leidinggevende heeft ontkend in een gesprek op 10 mei 2011 en hij daarna wederom ongeoorloofd afwezig is geweest. De rechtbank acht een onvoorwaardelijk strafontslag onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat betrokkene schijnbeheer heeft gefaciliteerd. Aan betrokkene wordt verweten dat hij wist dat een onderzoek gaande was naar Café B en redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat ook V, de levenspartner van één van de vennoten van Café B, onderwerp was van dat onderzoek. Ondanks die wetenschap heeft betrokkene in een telefoongesprek op 28 februari 2011 en in een gesprek op het bureau in het voorjaar van 2011, over Café B inhoudelijk met V gesproken in plaats van met de vennoten/leidinggevenden vL of vdV. Door zijn contacten met V heeft betrokkene de integrale aanpak van schijnbeheer door gemeente en politie ondermijnd en de indruk gewekt het schijnbeheer van Café B te accepteren en te ondersteunen. Onder schijnbeheer in het licht van de Drank- en Horacawet wordt kort gezegd verstaan dat de feitelijk leidinggevende van het horecabedrijf niet degene is die op de vergunning als leidinggevende vermeld staat.
Betrokkene meent dat hem niet kan worden verweten dat hij de indruk van schijnbeheer heeft geaccepteerd en gefaciliteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, van het Barp omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ongeoorloofde afwezigheid
4.2.
Betrokkene is in beoordelingsgesprekken en jaargesprekken regelmatig aangesproken op ongeoorloofde afwezigheid tijdens werktijd en het regelen van privézaken tijdens werktijd. Naar aanleiding van signalen van collega’s van betrokkene begin mei 2011 dat betrokkene wederom meerdere keren zonder toestemming afwezig was geweest, heeft op 10 mei 2011 een gesprek plaatsgevonden met zijn leidinggevende. Betrokkene heeft daar gedetailleerd verklaard dat hij op 4 mei 2011 een bezoek aan de gemeente heeft gebracht in verband met mogelijk schijnbeheer en daar een aantal met name genoemde personen heeft gesproken. Hij heeft verzekerd de zaak en zijn leidinggevende niet te belazeren. Deze verklaring bleek geheel bezijden de waarheid te zijn; betrokkene was thuis. Vervolgens is hij op 17 mei 2011 wederom zonder toestemming afwezig, ook dit keer thuis, geweest. De ongeoorloofde afwezigheid, het niet naar waarheid verklaren daarover en het vervolgens wéér ongeoorloofd afwezig zijn, is aan te merken als plichtsverzuim.
Indruk wekken accepteren en ondersteunen van schijnbeheer
4.3.
Zoals betrokkene ook zelf heeft bevestigd wist hij dat onderzoek gaande was naar Café B, maar op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat betrokkene op de hoogte was van de precieze aard en omvang van dat onderzoek en van de mate waarin V daarbij persoonlijk was betrokken.
4.4.
In het voorjaar van 2011 heeft betrokkene op verzoek van V op het politiebureau met hem een gesprek gevoerd over de mogelijkheden van een horecavergunning in het licht van de strafrechtelijke veroordeling van V. Dit gesprek vond plaats met instemming van de leidinggevende van betrokkene. Nu zijn leidinggevende vooraf heeft ingestemd met dat gesprek, kan dat gesprek in beginsel niet als plichtsverzuim worden aangemerkt. Dat de leidinggevende sinds 1 september 2010 werkzaam was in zijn functie en daarom niet op de hoogte was van het onderzoek naar schijnbeheer bij Café B en de rol van V daarin, kan niet aan betrokkene worden tegengeworpen. Betrokkene mocht afgaan op de toestemming van zijn leidinggevende. Uit de verklaring die betrokkene heeft afgelegd over de inhoud van het gesprek met V, volgt dat advies is verstrekt over de mogelijkheden en onmogelijkheden tot het verkrijgen van een horecavergunning op naam van V zelf. Hiervan kan niet worden gezegd dat betrokkene hierdoor de indruk heeft gewekt dat hij schijnbeheer accepteert of faciliteert. Van plichtsverzuim is wat dit betreft dus geen sprake.
4.5.
In het kader van het onderzoek naar V is het telefoongesprek tussen betrokkene en V op 28 februari 2011 opgenomen. Blijkens het tapverslag ging het gesprek over een mogelijke sanctie voor het na sluitingstijd open zijn van Café B. Betrokkene heeft in dat gesprek diverse uitlatingen gedaan over hoe de indruk van schijnbeheer kan worden voorkomen en V bij herhaling aangesproken met ‘lul’. Dergelijke opmerkingen wekken de indruk dat betrokkene meende dat door de opstelling van V het vermoeden van schijnbeheer bij Café B kon ontstaan, maar daarmee is niet gezegd dat betrokkene schijnbeheer heeft geaccepteerd of gefaciliteerd, dan wel de indruk daartoe heeft gewekt. Veeleer was sprake van een doorgeschoten taakopvatting over het verstrekken van informatie aan burgers, waarbij hij, zoals zijn leidinggevende heeft verklaard, fungeerde als vraagbaak over de Drank- en Horecawet. Dit kan niet als plichtsverzuim worden aangemerkt.
Ongewenste omgangsvormen
4.6.
Het voeren van het telefoongesprek op 28 februari 2011 met V in plaats van met één of beide vennoten geeft wel blijk van ongewenste, namelijk onprofessionele omgang met burgers met wie hij te maken had in het kader van zijn taken als ambtenaar. Betrokkene is daarop in het verleden herhaaldelijk aangesproken. Ook het gebruik van het woord ‘lul’, waarover betrokkene heeft verklaard dat hij niet de intentie had om V te beledigen, duidt op te amicale, niet professionele omgangsvorm. Deze omgangsvormen zijn ongewenst en zijn als plichtsverzuim aan te merken.
Evenredigheid van het strafontslag
4.7.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of het plichtsverzuim zoals is vastgesteld onder 4.2 en 4.6 de straf van ontslag kan dragen. Betrokkene heeft zijn gedrag op het gebied van omgangsvormen en ongeoorloofde afwezigheid ondanks herhaaldelijk daarop te zijn gewezen, niet bijgesteld. Over zijn ongeoorloofde afwezigheid heeft betrokkene zelfs doelbewust gelogen, en hij was kort daarop opnieuw ongeoorloofd afwezig. De Raad volgt appellant in zijn betoog dat hierdoor het in betrokkene te stellen vertrouwen in zeer ernstige mate is geschonden. In het licht van de hoge eisen die aan de integriteit en betrouwbaarheid van een politieambtenaar mogen worden gesteld, rechtvaardigt dit plichtsverzuim op zichzelf genomen de straf van ontslag. De lange staat van dienst en de leeftijd van betrokkene en het feit dat deze vorm van ontslag grote (financiële) gevolgen heeft, leiden niet tot een ander oordeel.
4.8.
Nu het ontslag stand houdt, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De Raad zal het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD