ECLI:NL:CRVB:2014:3336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met ziekte van Crohn in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen in functies die hij, rekening houdend met zijn beperkingen, kon uitoefenen.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 november 2011. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn stelling dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege de noodzaak voor frequent toiletbezoek.
De Raad oordeelde dat de medische gegevens in het dossier geen aanknopingspunten boden voor de stelling van appellant dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de informatie van de behandelend artsen en vastgesteld dat er op de datum in geding geen ontstekingsactiviteit was. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voldeden aan de voorwaarden voor nabijheid van een toilet en dat de onderbreking van het werk voor toiletbezoek door de functionaris zelf kon worden bepaald. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.