ECLI:NL:CRVB:2014:3336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
12-6749 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met ziekte van Crohn in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen in functies die hij, rekening houdend met zijn beperkingen, kon uitoefenen.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 november 2011. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn stelling dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege de noodzaak voor frequent toiletbezoek.

De Raad oordeelde dat de medische gegevens in het dossier geen aanknopingspunten boden voor de stelling van appellant dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de informatie van de behandelend artsen en vastgesteld dat er op de datum in geding geen ontstekingsactiviteit was. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voldeden aan de voorwaarden voor nabijheid van een toilet en dat de onderbreking van het werk voor toiletbezoek door de functionaris zelf kon worden bepaald. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/6749 WIA
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ʼs-Gravenhage van
12 december 2012, 12/5833 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Voor appellant is
mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 15 december 2011 heeft het Uwv bepaald dat de
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarvoor appellant bij een afzonderlijk besluit van
15 december 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking was gebracht, met ingang van 16 februari 2012 wordt beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 12 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv - voor zover gelet op het verhandelde ter zitting in hoger beroep nog van belang - het bezwaar ongegrond verklaard en zijn beslissing gehandhaafd dat appellant met ingang van 16 februari 2012 in staat geacht kan worden om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen in functies die hij, gelet op zijn beperkingen kan uitoefenen.
2.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak
- voor zover in hoger beroep nog van belang - is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 november 2011 neergelegde beperkingen van appellant. De rechtbank heeft de conclusie van het Uwv onderschreven dat appellant met deze beperkingen in staat kan worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn betoog herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat de geselecteerde functies niet voor hem geschikt zijn. Appellant heeft de Raad gevraagd een deskundige te benoemen om meer informatie te verkrijgen over de medische toestand van appellant.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging bepleit van de aangevallen uitspraak voor zover het oordeel van de rechtbank, gelet op het verhandelde ter zitting, nog ter discussie staat.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de in het dossier aanwezige medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor de stelling van appellant dat hij, gezien zijn medische toestand, met ingang van 16 februari 2012 in het geheel geen mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten dan wel dat hij voor het verrichten van arbeid meer beperkingen heeft dan blijkt uit de FML.
4.2.
Appellant heeft gewezen op het wisselende beloop van de ziekte van Crohn en de ziekte van Behcet, waaraan hij lijdt. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij bij hun beoordeling rekening hebben gehouden met de informatie van de behandelend maag-,
darm- en leverarts. Zij zijn ervan uitgegaan dat er op de datum in geding geen ontstekingsactiviteit was. Appellant heeft niet gesteld dat dit uitgangspunt van de verzekeringsartsen onjuist is geweest. Onderbouwing van de stelling van appellant dat hij in “rustige perioden” niet met arbeid belastbaar is ontbreekt. De verzekeringsartsen hebben met de in de FML opgenomen beperkingen onder meer tot uitdrukking gebracht dat appellant niet in staat is om stressvolle arbeid te verrichten en arbeid met een zware fysieke energetische belasting. Dat daarnaast, zoals appellant heeft betoogd, ook een urenbeperking zou moeten worden aangenomen is uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet af te leiden.
4.3.
Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medische gegevens van zijn behandelend artsen overgelegd die aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het Uwv doen twijfelen. Er is dan ook geen aanleiding voor benoeming van een medisch deskundige.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn opvatting dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn omdat de daarin verlangde werkzaamheden niet zouden kunnen worden onderbroken voor het veelvuldige toiletbezoek, dat volgens appellant noodzakelijk is. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat de geselecteerde functies voldoen aan de door de verzekeringsartsen gestelde voorwaarde van de nabijheid van een toilet. De drie functies, die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, zijn geen functies waarin de onderbreking van het werk voor toiletbezoek niet door de functionaris zelf zou kunnen worden bepaald.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak
- voor zover in hoger beroep nog van belang - zal worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H.J. Dekker

JS