ECLI:NL:CRVB:2014:3281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als medewerker financiële administratie werkzaam was, meldde zich op 24 november 2011 ziek met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ZW-uitkering per 23 april 2012, na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank ’s-Gravenhage bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv niet onzorgvuldig of onvolledig was. De Raad vond geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant waren onderschat. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende kennis hadden van de taken die appellant in zijn laatste functie had verricht en de bijbehorende fysieke en psychische belasting. Appellant voerde aan dat zijn beperkte conflicthantering, concentratieproblemen en verhoogde prikkelbaarheid onvoldoende waren onderkend, maar de Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts geen onjuiste conclusies had getrokken.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden H.G. Rottier en B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014.