ECLI:NL:CRVB:2014:3260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toegang tot maatschappelijke opvang voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, een vrouw van Roma-afkomst uit Kosovo, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aangezien zij geen rechtmatig verblijf in Nederland had.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat appellante ten tijde van de aanvraag en de behandeling van het beroep over een kamer beschikte en dat zij ook toegang had tot opvang in een vrijheidsbeperkende locatie, mits zij meewerkte aan haar vrijwillige terugkeer naar Kosovo. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar kwetsbare gezondheid en de dreiging van dakloosheid haar recht op opvang rechtvaardigen.
De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad verwees naar eerdere uitspraken die bevestigden dat appellante gebruik had moeten maken van de beschikbare opvangvoorzieningen binnen het vreemdelingenrecht. De Raad oordeelde dat de weigering van de toelating tot de maatschappelijke opvang een eerlijke afweging was tussen de publieke belangen en de particuliere belangen van appellante.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.