ECLI:NL:CRVB:2014:3244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
13-583 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aan appellant, die deze toeslag ontving in aanvulling op zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 december 2012 de beroepen van appellanten ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de inkomsten van zijn partner, appellante, die van 21 juni 2007 tot 21 december 2008 inkomsten uit arbeid had. Het Uwv had de toeslag van appellant beëindigd en een terugvordering ingesteld van onverschuldigd betaalde toeslag tot een bedrag van € 12.034,07. Appellante kreeg ook een boete opgelegd van € 1.210,- wegens het niet informeren van het Uwv over haar inkomsten.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De stelling van appellanten dat zij de inkomsten wel hebben gemeld, is niet onderbouwd met bewijsstukken. De Raad bevestigt dat het Uwv verplicht was om de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen en dat de opgelegde boete aan appellante evenredig is aan de ernst van de overtreding. De Raad wijst ook op het feit dat appellante op de hoogte was van haar verplichting om wijzigingen in haar inkomen te melden, zoals vermeld in het toekenningsbesluit van 3 maart 2006. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/583 TW, 13/585 TW, 13/586 TW
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 december 2012, 12/7718, 12/7719 en 12/9481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Appellanten zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 3 maart 2006 is appellant met ingang van 1 januari 2006 een toeslag op grond van de Toeslagenwet toegekend in aanvulling op zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2. Appellante heeft over de periode van 21 juni 2007 tot 21 december 2008 inkomsten uit arbeid gehad. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen en met ingang van 13 januari 2009 is appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.3. Naar aanleiding van een steekproefsgewijze controle, waarbij het Uwv op de hoogte is geraakt van de inkomsten van appellante, heeft het Uwv bij besluit van 5 maart 2012 de toeslag van appellant met ingang van 21 juni 2007 beëindigd en de over de periode van
21 juni 2007 tot en met 29 februari 2012 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde toeslag tot een bedrag van € 12.034,07 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 19 maart 2012 heeft het Uwv appellante een boete van € 1.210,- opgelegd wegens het niet informeren van het Uwv over haar inkomsten. Bij besluit van 20 april 2012 heeft het Uwv de aflossingscapaciteit van appellant vastgesteld op € 184,22 per maand.
1.4. Bij de besluiten van 3 juli 2012, 4 juli 2012 en 28 augustus 2012 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren van appellanten tegen de in 1.3 vermelde besluiten ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat vast staat dat appellant geen opgave heeft gedaan van de inkomsten van appellante. Appellant had kunnen weten dat hij deze inkomsten wel had moeten melden, aangezien hem bij het toekenningsbesluit van 3 maart 2006 is meegedeeld dat hij wijzigingen onmiddellijk moet doorgeven aan het Uwv, waaronder wijzigingen in het inkomen van de partner. Door dit niet te doen heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden. Het Uwv heeft terecht de toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken. Het Uwv is verplicht de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen. Over de aan appellante opgelegde boete heeft de rechtbank overwogen dat appellante de ook op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten vanaf 21 juni 2007 en was het Uwv gehouden een boete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete een evenredige sanctie. Het feit dat het Uwv te lang zou hebben gewacht met de terugvordering is geen dringende reden om van de boete af te zien. Tot slot heeft de rechtbank met betrekking tot de vastgestelde aflossingscapaciteit overwogen dat het Uwv deze juist heeft vastgesteld.
3.1.
Appellanten hebben tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat vast staat dat appellant de inkomsten van appellante niet heeft gemeld aan het Uwv. Volgens appellanten heeft het Uwv niet adequaat gereageerd op de door hen verstrekte informatie en is daarin een dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. In dit verband hebben appellanten hun beroep op de zogenoemde signaaljurisprudentie herhaald. Bovendien had het Uwv ambtshalve op de hoogte kunnen zijn van de inkomsten van appellante door het raadplegen van Suwinet.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De stelling van appellanten dat zij de inkomsten van appellante wel hebben gemeld aan het Uwv, is niet onderbouwd met andere stukken dan die zich in het dossier bevinden. Uit die stukken blijkt niet dat appellant of appellante de inkomsten van appellante vanaf 21 juni 2007 heeft gemeld aan het Uwv. De aanvraag om een WW-uitkering van appellante is niet aan te merken als een zodanige melding, nu daaruit op geen enkele wijze blijkt dat haar echtgenoot (appellant) een toeslag ontving. Dat het Uwv op de hoogte had kunnen zijn van de inkomsten uit de uitkering van appellante, ontslaat appellanten niet van de verplichting om zelf onverwijld alle voor het recht op toeslag relevante informatie aan het Uwv te melden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten hun inlichtingenplicht hebben geschonden en dat het Uwv de toeslag over de periode van 21 juni 2007 tot en met 29 februari 2012 terecht met terugwerkende kracht heeft ingetrokken.
4.1.2. Uit 4.1.1 volgt dat het Uwv een bedrag van € 12.034,07 aan toeslag onverschuldigd aan appellant heeft betaald. Het Uwv is verplicht dit bedrag terug te vorderen. Tegen de hoogte van de terugvordering zijn geen gronden aangevoerd. De herhaalde grond van appellanten ten aanzien van de zogenoemde signaaljurisprudentie van de Raad slaagt niet. Deze rechtspraak ziet op zaken waarin het bestuursorgaan niet verplicht is om terug te vorderen maar daartoe een bevoegdheid heeft. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat deze rechtspraak niet van toepassing is. Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien, is juist. In de omstandigheid dat het Uwv te lang zou hebben gewacht met de intrekking en de terugvordering van de toeslag, voor zover daarvan al sprake is, is geen dringende reden gelegen om af te zien van de terugvordering omdat die omstandigheid de oorzaak van de terugvordering betreft en niet een gevolg daarvan is.
4.2.
Appellante had haar inkomsten vanaf 21 juni 2007 aan het Uwv moeten melden. Appellante heeft dat niet gedaan en heeft hiermee de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Appellante kan hiervan ook subjectief een verwijt worden gemaakt, nu zij is gewezen op die verplichting bij het aanvraagformulier voor de toeslag, dat op 31 januari 2006 mede door haar is ondertekend. Bij overtreding van de inlichtingenplicht is het Uwv gehouden een boete op te leggen. Conform het interne beleid van het Uwv, zoals weergegeven in onderdeel 4.6 van de uitspraak van de Raad van 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:391, komt de boete voor rekening van de partner indien, zoals in dit geval, uitsluitend inkomsten van de partner van de uitkeringsgerechtigde zijn verzwegen. In voormelde uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat er geen regel van geschreven of ongeschreven recht is die in de weg staat aan de door het Uwv overeenkomstig zijn beleid gemaakte keuze om alleen aan appellante een boete op te leggen. De opgelegde boete van
€ 1.210,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige ten aanzien van appellante gebleken omstandigheden.
4.3.
Ten aanzien van het oordeel van de rechtbank over de aflossingscapaciteit zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in overweging 14 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Volstaan wordt met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van M.H. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.H. Crum

QH