ECLI:NL:CRVB:2014:3244
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aan appellant, die deze toeslag ontving in aanvulling op zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 december 2012 de beroepen van appellanten ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de inkomsten van zijn partner, appellante, die van 21 juni 2007 tot 21 december 2008 inkomsten uit arbeid had. Het Uwv had de toeslag van appellant beëindigd en een terugvordering ingesteld van onverschuldigd betaalde toeslag tot een bedrag van € 12.034,07. Appellante kreeg ook een boete opgelegd van € 1.210,- wegens het niet informeren van het Uwv over haar inkomsten.
De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De stelling van appellanten dat zij de inkomsten wel hebben gemeld, is niet onderbouwd met bewijsstukken. De Raad bevestigt dat het Uwv verplicht was om de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen en dat de opgelegde boete aan appellante evenredig is aan de ernst van de overtreding. De Raad wijst ook op het feit dat appellante op de hoogte was van haar verplichting om wijzigingen in haar inkomen te melden, zoals vermeld in het toekenningsbesluit van 3 maart 2006. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.