ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-2812 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft appellant, voorheen werkzaam als onderhoudsmonteur computers, zich ziekgemeld in verband met psychische klachten terwijl hij een werkloosheidsuitkering ontving. Op 7 februari 2010 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn aanvraag op 13 april 2010 afgewezen, omdat appellant op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringarts voldoende zorgvuldig was geweest.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad overwoog dat de toelating tot de doelgroep van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) geen directe betekenis heeft voor de beoordeling van de WIA-uitkering. De Raad benadrukte dat de medische beperkingen van appellant, zoals vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts, niet onderschat zijn en dat de rapporten van de arts en psycholoog niet leiden tot de conclusie dat het Uwv de medische situatie van appellant verkeerd heeft ingeschat. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, met D. Heeremans als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

11/2812 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 april 2011, 10/6938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, voorheen werkzaam als onderhoudsmonteur computers, heeft zich, toen hij een werkloosheidsuitkering ontving, met ingang van 20 mei 2008 ziekgemeld in verband met psychische klachten. Op 7 februari 2010 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Appellant is op 19 februari 2010 door een verzekeringarts gezien, die heeft geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de criteria van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en heeft appellant ten gevolge van zijn depressieve klachten beperkt geacht bij het hanteren van stressvolle situaties, het werken onder grote tijdsdruk en het omgaan met rechtstreekse conflictsituaties, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 februari 2010. Op basis hiervan heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd die appellant met zijn beperkingen nog kon vervullen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 5%. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 13 april 2010 per 18 mei 2010 uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd, op de grond dat appellant op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 22 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv met verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 24 augustus 2010 en de bezwaararbeidsdeskundige van 15 september 2010 het besluit van 13 april 2010 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, geoordeeld dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringarts voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. De omstandigheid dat appellant is toegelaten tot de doelgroep in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), waarbij appellant op diverse onderdelen beperkter is geacht dan in de FML van 19 februari 2010 is weergegeven, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daartoe is overwogen dat een toelating tot de doelgroep van de WSW geen rechtstreekse betekenis heeft voor de beantwoording van de vraag of aanspraak op een WIA-uitkering bestaat. Voorts heeft de rechtbank betekenis toegekend aan het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 9 november 2010, dat de WSW-beoordeling vrijwel volledig stoelt op de door appellant aangegeven klachten en de door hem aangegeven beperkingen. Bovendien zijn de onderzoeken van de arts en de psycholoog in het kader van de WSW verricht op respectievelijk 31 augustus en 2 september 2010 en zien derhalve niet op de datum in geding 18 mei 2010. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies past binnen de FML (van 19 februari 2010) en dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij de zogeheten signaleringen afdoende heeft gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant. De beroepsgrond dat de functies niet geschikt zijn omdat bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet worden samengewerkt, treft geen doel omdat appellant op dit punt in de FML niet beperkt is geacht en uit de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt dat in die functies weliswaar tot op zekere hoogte moet worden samengewerkt, maar dat er ook sprake van een eigen, afgebakende deeltaak.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, maar in hoger beroep niet heeft onderbouwd met nadere (medische) gegevens, is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
3.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad - onder meer de uitspraak van 25 april 2012, LJN BW3814 - komt naar voren dat in zaken als deze, aan een besluit tot toelating van de doelgroep van de WSW, gelet op het gegeven dat hierbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij een WIA-beoordeling, geen doorslaggevende betekenis toekomt, hetgeen echter niet wegneemt dat daaraan ook niet elke betekenis kan worden ontzegd. In dit verband is van belang dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend heeft toegelicht dat uit de aan het indicatiebesluit WSW ten grondslag liggende rapporten van de arts E. Engdall en de psycholoog S.T. van IJsselmuide blijkt dat de daarin vermelde beperkingen vrijwel volledig gebaseerd zijn op de door appellant aangegeven klachten en dat een scheiding tussen medische objectiveerbare directe gevolgen van ziekte of gebrek en andere factoren ontbreekt. Daarom kunnen de standpunten van deze arts en deze psycholoog niet leiden tot de conclusie dat het Uwv de medische beperkingen heeft onderschat.
3.3. Overigens blijkt uit het rapport van de psycholoog Van IJsselmuide, dat appellant beperkt met anderen kan samenwerken mits er sprake is van een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. Dit is niet in tegenspraak met de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in zekere zin moet worden samengewerkt, maar dat er sprake is van een eigen, afgebakende deeltaak, zodat de gevraagde mate van samenwerking binnen de vastgestelde mogelijkheden valt.
3.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor vergoeding van schade, zoals door appellant verzocht, ingevolge artikel 8:73,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is in dit geval geen aanleiding, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
5. Er zijn geen termen aanwezig om te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Heeremans