ECLI:NL:CRVB:2014:321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-1548 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die eerder werkzaam was als productiemedewerkster, had zich in 2008 ziek gemeld met rechterschouderklachten en onderging in 2009 een schouderoperatie. In 2010 vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van haar aanvraag. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 4 december 2013 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Ze voerde aan dat haar beperkingen door het Uwv te licht waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar eigen beleving en de informatie van haar fysiotherapeut. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding zou geven tot een ander oordeel dan dat van het Uwv. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden B.M. van Dun en A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi.

Uitspraak

12/1548 WIA
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
9 februari 2012, 11/1099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oudenhoven. Het Uwv heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster bij een champignonbedrijf. Op 4 september 2008 is zij uitgevallen met rechterschouderklachten. Op 11 februari 2009 heeft zij een schouderoperatie ondergaan. Op 27 mei 2010 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 2 september 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 15 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in overeenstemming geacht met de daaraan te stellen eisen. Niet gebleken is dat de klachten van appelante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. Aan de eigen beleving van appellante kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt van ernstigere beperkingen dan door het Uwv aangenomen. De door appellante overgelegde brief van haar fysiotherapeut is daartoe onvoldoende. Aangezien er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen, is er evenmin aanleiding om een medisch deskundige in te schakelen. De in het dossier aanwezige gegevens kunnen de conclusie dragen dat appellante in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de geduide functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zeer veel beperkingen heeft aan haar linkerhand en aan haar rechterschouder, -elleboog, -arm en -hand. In haar visie zijn haar beperkingen door het Uwv veel te licht ingeschat. Er is geen rekening gehouden met haar eigen beleving en er is geen, althans onvoldoende, acht geslagen op de informatie van haar fysiotherapeut. Appellante heeft de Raad verzocht een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige op het terrein van het bewegingsapparaat. Appellante acht zich niet in staat de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. Omdat het Uwv niet heeft kunnen reageren op de nadere medische stukken, die appellante bij faxbericht van 3 december 2013 heeft ingezonden worden deze stukken, zoals ter zitting al meegedeeld, buiten beschouwing gelaten.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormen een herhaling van hetgeen in beroep naar voren is gebracht. Die gronden zijn door de rechtbank besproken en hebben niet kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Appellante heeft, afgezien van de in 4.1 genoemde stukken die buiten beschouwing worden gelaten, geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen zijn voor een andersluidend oordeel. De Raad ziet evenmin als de rechtbank reden voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Ook de Raad ziet daarom geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Hetgeen in 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en B.M. van Dun en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi

HD