ECLI:NL:CRVB:2014:321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die eerder werkzaam was als productiemedewerkster, had zich in 2008 ziek gemeld met rechterschouderklachten en onderging in 2009 een schouderoperatie. In 2010 vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van haar aanvraag. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
Tijdens de zitting op 4 december 2013 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Ze voerde aan dat haar beperkingen door het Uwv te licht waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar eigen beleving en de informatie van haar fysiotherapeut. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding zou geven tot een ander oordeel dan dat van het Uwv. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden B.M. van Dun en A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi.