ECLI:NL:CRVB:2014:3146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
14-100 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking bijstandsbesluit door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Rhodes, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die op 13 augustus 2013 de bijstand van appellant had ingetrokken. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze intrekking op 7 november 2013 niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zich gericht op de proceskosten en niet op de inhoud van de aangevallen uitspraak. Het college heeft op 9 januari 2014 een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit is herroepen en appellant met terugwerkende kracht bijstand is verleend. Appellant heeft in april 2014 aangegeven enkel aanspraak te maken op een vergoeding van de proceskosten.

De Raad heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat hij geen oordeel daarover wenst. Desondanks heeft de Raad vastgesteld dat het college volledig tegemoet is gekomen aan de verzoeken van appellant. De Raad heeft besloten dat, ondanks het feit dat het college aan appellant is tegemoetgekomen, er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel van proceskostenveroordeling rechtvaardigen. Daarom is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.461,-, inclusief griffierecht van € 162,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

14/100 WWB, 14/602 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2013, 13/6588 en 13/6090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 23 september 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 5 augustus 2013. Bij besluit van 7 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
Het college heeft op 9 januari 2014 een nieuw besluit genomen waarbij het besluit van
13 augustus 2013 is herroepen en appellant met ingang van 5 augustus 2013 bijstand is verleend.
4.1.
Appellant heeft op 18 april 2014, voor zover hier van belang, meegedeeld dat hij enkel aanspraak maakt op een veroordeling van het college in de kosten van rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken. Uit zijn onder 4.1 genoemde schrijven van 18 april 2014 blijkt dat appellant de procedure slechts wenst voort te zetten om een vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep te verkrijgen. Appellant wenst, zo kan uit die brief worden afgeleid, geen oordeel over de aangevallen uitspraak. Nu appellant geen oordeel wenst over de aangevallen uitspraak, heeft hij bij een dergelijk oordeel ook geen procesbelang. Nu evenmin procesbelang kan worden ontleend aan de verzochte veroordeling in de proceskosten, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2.
Vervolgens wordt bezien of in de omstandigheden van het geval grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen in welk geval, indien het hoger beroep zou zijn ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling mogelijk is.
5.3.
De Raad stelt vast dat het college met het onder 4 genoemde besluit volledig is tegemoet gekomen aan het hoger beroep van appellant.
5.4.
Het college heeft aangevoerd dat geen plaats is voor een proceskostenveroordeling. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker op 16 oktober 2013 opnieuw bijstand heeft aangevraagd en op die datum voldeed aan de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen. Het college heeft verzoeker uit coulance met ingang van 5 augustus 2013 in aanmerking gebracht voor bijstand.
5.5.
In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. In zijn uitspraak van 16 mei 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AX6776) heeft de Raad overwogen dat het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoet gekomen, in beginsel niet een dergelijke bijzondere omstandigheid oplevert. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan wel gesproken worden van een bijzondere omstandigheid. Zie de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397.
5.6.
In hetgeen door het college is aangevoerd is geen bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat bij een tegemoetkomen door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.
6.
Nu het college appellant na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet is gekomen, ziet de Raad aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 487,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.461,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.T.P. Pot

HD