ECLI:NL:CRVB:2014:3145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
14-101 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking verzoek om voorlopige voorziening omdat het college geheel aan verzoeker is tegemoetgekomen

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. Rhodes, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 28 november 2013 het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de bijstandsverlening aan verzoeker per 5 augustus 2013. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit verzoek is op 12 februari 2014 ingetrokken, omdat het college inmiddels had besloten om verzoeker met terugwerkende kracht bijstand te verlenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld over de proceskostenvergoeding. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener tegemoet is gekomen. Het college heeft aangevoerd dat er geen plaats is voor een proceskostenveroordeling, omdat verzoeker uit coulance bijstand heeft gekregen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel van proceskostenvergoeding rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft het college dan ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, die zijn begroot op € 487,- voor verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan op 23 september 2014 en is openbaar uitgesproken. De beslissing is ondertekend door de voorzieningenrechter Y.J. Klik en griffier J.T.P. Pot.

Uitspraak

14/101 WWB-VV
Datum uitspraak: 23 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om voorlopige voorziening tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2013, 13/6588 en 13/6090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Tevens is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Bij brief van 12 februari 2014 heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het college de bijstand van verzoeker met ingang van
5 augustus 2013 ingetrokken. Bij besluit van 7 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingetrokken omdat het spoedeisende belang is komen te ontvallen. Het college heeft op 9 januari 2014 een nieuw besluit genomen waarbij het besluit van 13 augustus 2013 is herroepen en verzoeker met ingang van 5 augustus 2013 bijstand is verleend.
Het college heeft aangevoerd dat geen plaats is voor een proceskostenveroordeling. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker op 16 oktober 2013 opnieuw bijstand heeft aangevraagd en op die datum voldeed aan de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen. Het college heeft verzoeker uit coulance met ingang van 5 augustus 2013 in aanmerking gebracht voor bijstand.
In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. In zijn uitspraak van 16 mei 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AX6776) heeft de Raad overwogen dat het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoet gekomen, in beginsel niet een dergelijke bijzondere omstandigheid oplevert. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan wel gesproken worden van een bijzondere omstandigheid, zie de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397.
In hetgeen het college heeft aangevoerd is geen bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat bij een tegemoetkomen door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.
Het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten wordt dan ook toegewezen. Deze kosten worden begroot op € 487,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.T.P. Pot

HD