ECLI:NL:CRVB:2014:314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering en toeslag wegens verblijf in het buitenland zonder toestemming
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering en toeslag van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op basis van de Toeslagenwet. Hij meldde dat hij van 10 juli 2011 tot en met 20 augustus 2011 op vakantie in Turkije zou zijn. Het Uwv stelde echter vast dat appellant niet het recht had op WW-uitkering voor de periode na 1 augustus 2011, omdat hij in 2011 recht had op 16 vakantiedagen met behoud van uitkering. Appellant meldde zich op 15 augustus 2011 hersteld vanuit Turkije, maar het Uwv concludeerde dat hij niet tijdig had gemeld dat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef. Hierdoor werd de WW-uitkering per 20 juni 2011 herzien en werd een bedrag van € 2.549,79 teruggevorderd. Tevens werd er een boete van € 260,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de mededelingsverplichting.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant had volgens de rechtbank de verplichting om het Uwv op de hoogte te stellen van zijn verblijf in Turkije, en de enkele hersteldmelding was onvoldoende. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid, en dat de boete terecht was opgelegd. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet had betwist dat hij het Uwv niet had geïnformeerd over zijn vervroegde vertrek naar Turkije en dat hij geen vakantie had aangevraagd voor de periode na zijn vertrek. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WW-uitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen terecht waren, en dat de boete evenredig was gezien de ernst van de overtreding.