ECLI:NL:CRVB:2014:314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-6035 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW-uitkering en toeslag wegens verblijf in het buitenland zonder toestemming

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering en toeslag van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op basis van de Toeslagenwet. Hij meldde dat hij van 10 juli 2011 tot en met 20 augustus 2011 op vakantie in Turkije zou zijn. Het Uwv stelde echter vast dat appellant niet het recht had op WW-uitkering voor de periode na 1 augustus 2011, omdat hij in 2011 recht had op 16 vakantiedagen met behoud van uitkering. Appellant meldde zich op 15 augustus 2011 hersteld vanuit Turkije, maar het Uwv concludeerde dat hij niet tijdig had gemeld dat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef. Hierdoor werd de WW-uitkering per 20 juni 2011 herzien en werd een bedrag van € 2.549,79 teruggevorderd. Tevens werd er een boete van € 260,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de mededelingsverplichting.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant had volgens de rechtbank de verplichting om het Uwv op de hoogte te stellen van zijn verblijf in Turkije, en de enkele hersteldmelding was onvoldoende. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid, en dat de boete terecht was opgelegd. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet had betwist dat hij het Uwv niet had geïnformeerd over zijn vervroegde vertrek naar Turkije en dat hij geen vakantie had aangevraagd voor de periode na zijn vertrek. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WW-uitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen terecht waren, en dat de boete evenredig was gezien de ernst van de overtreding.

Uitspraak

12/6035 WW
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
2 oktober 2012, 12/1763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T.C. Rebergen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Osinga, kantoorgenoot van mr. Rebergen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag ingevolge de Toeslagenwet ontving, heeft het Uwv gemeld dat hij van 10 juli 2011 tot en met 20 augustus 2011 wegens vakantie in Turkije zou verblijven. Bij besluit van 7 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant gedurende de door hem opgegeven vakantieperiode tot en met 1 augustus 2011 recht heeft op WW-uitkering; over de overige dagen in die periode bestaat geen recht, omdat appellant in 2011 recht heeft op 16 vakantiedagen met behoud van uitkering. Op 13 oktober 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en een inspecteur van het Uwv. Appellant heeft verklaard dat hij zich begin juni 2011 heeft ziek gemeld bij de afdeling Ziektewet, dat hij op 18 juni 2011 naar Turkije is vertrokken om daar te herstellen en dat hij zich op 15 augustus 2011 vanuit Turkije hersteld heeft gemeld. Wegens de ziekte van zijn vader kon hij niet eerder dan op 17 september 2011 naar Nederland terugkeren.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2011 vastgesteld dat appellant heeft nagelaten door te geven dat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef. Tevens heeft het Uwv de WW-uitkering per 20 juni 2011 herzien en de volgens het Uwv ten onrechte betaalde
WW-uitkering en toeslag van in totaal € 2.549,79 over de periode van 20 juni 2011 tot en met
18 september 2011 van appellant teruggevorderd. Omdat appellant geen (tijdige) mededeling heeft gedaan van zijn verblijf in het buitenland per 18 juni 2011, heeft het Uwv hem bij besluit van 10 november 2011 een boete opgelegd van € 260,-.
1.3. Bij besluit van 16 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 27 oktober 2011 en 10 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het heeft volgens de rechtbank op de weg van appellant gelegen om tijdens zijn verblijf in Turkije het Uwv op de hoogte te stellen van de reden van zijn verblijf aldaar, in het bijzonder van welk tijdvak als vakantie moest worden aangemerkt. Appellant heeft dit niet gedaan. De enkele hersteldmelding door appellant per 15 augustus 2011 is daartoe volgens de rechtbank onvoldoende. Uit een door appellant ingebrachte brief van zijn huisarts kan niet afgeleid worden dat de psychische problemen van appellant dermate ernstig waren dat naleving van de mededelingsverplichting niet kon worden verwacht. De WW-uitkering en de toeslag die het Uwv onverschuldigd heeft betaald, zijn terecht teruggevorderd. Van omstandigheden op grond waarvan een dringende reden moet worden aangenomen om van terugvordering af te zien is niet gebleken. Appellant was volgens de rechtbank op de hoogte van de vakantieregeling. Appellant is door het Uwv geïnformeerd hoe lang hij in Turkije mocht verblijven met behoud van WW-uitkering. Van verminderde verwijtbaarheid of het geheel ontbreken van verwijtbaarheid is dan ook geen sprake volgens de rechtbank, zodat ook de boete terecht is opgelegd.
3.
Appellant heeft het geding in hoger beroep ter zitting beperkt tot de intrekking en de terugvordering van de WW-uitkering voor zover deze zien op de periode van 21 augustus 2011 tot en met 18 september 2011 en de boete. Ondanks zijn verklaring dat hij de periode vanaf 15 augustus 2011 niet als vakantie heeft ervaren, was daarvan gelet op de feitelijke omstandigheden wel sprake. Appellant heeft verwezen naar artikel 1, aanhef en onder b, van de Vakantieregeling WW en IOW. Appellant is van mening dat ten onrechte een boete van
€ 260,- is opgelegd. Er is sprake van verminderde verwijtbaarheid omdat hem niet duidelijk is geweest dat hij nogmaals vakantie had moeten aanvragen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellant heeft niet betwist dat hij het Uwv niet heeft geïnformeerd over zijn vervroegde vertrek naar Turkije op 18 juni 2011 en over zijn verlengde verblijf na 20 augustus 2011. Ook heeft hij niet betwist dat hij bij het Uwv geen vakantie heeft aangevraagd voor een andere periode dan de periode die hij voor zijn vertrek had gemeld aan het Uwv. Appellant heeft bevestigd dat zijn verlengde verblijf in Turkije, in verband met de verzorging van zijn zieke vader, geen vakantie betrof. Ook heeft appellant verklaard dat hij niet kon terugkeren naar Nederland in verband met zijn zieke vader. De rechtbank heeft dan ook terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat er - vanaf 21 augustus 2011 - sprake was van verblijf in het buitenland anders dan vakantie en dat appellant tot zijn terugkomst naar Nederland op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW, geen recht meer had op
WW-uitkering. De intrekking van de WW-uitkering over de nu nog in geding zijnde periode is dus juist. Het Uwv is op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW gehouden de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant (ook) over die periode van appellant terug te vorderen.
4.3.
Eveneens heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat er ten aanzien van de overtreding van de mededelingsverplichting geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank hierover. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat het Uwv appellant in zijn besluit van 7 april 2011 erop heeft gewezen wat de omvang van zijn recht op vakantie met behoud van WW-uitkering is in 2011. In dat besluit heeft het Uwv hem bovendien verzocht zo snel mogelijk een wijziging in zijn situatie door te geven, omdat dit van belang kan zijn voor zijn recht op WW-uitkering. De boete is, gelet op de ernst van de overtreding en de ten aanzien van appellant gebleken omstandigheden, evenredig.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) K.E. Haan

IJ