ECLI:NL:CRVB:2014:3110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag voor onder toezicht staande appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in 1984 tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld en sinds 2001 in een TBS-inrichting verblijft, had een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) over de jaren 2004 tot en met 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant onder toezicht van justitie staat en niet tot de doelgroep voor de langdurigheidstoeslag behoort. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant, op grond van artikel 13 van de WWB, geen recht heeft op bijstand, omdat hij rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De Raad heeft ook gekeken naar de uitzonderingen die in de wet zijn opgenomen, maar oordeelde dat appellant niet in een gelijke positie verkeert als de personen die na ontslag van alle rechtsvervolging in aanmerking komen voor bijstand. De Raad concludeerde dat er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat de situatie van appellant niet vergelijkbaar is met die van ter beschikking gestelden na ontslag van alle rechtsvervolging.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder langdurigheidstoeslag kan worden toegekend en de juridische verschillen tussen de verschillende categorieën van vrijheidsontneming.