ECLI:NL:CRVB:2014:3106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- P.W. van Straalen
- M.I. ’t Hooft
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die van 5 mei 2006 tot en met 18 februari 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving samen met zijn echtgenote vanaf 3 april 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van vermoedens van misbruik heeft de intergemeentelijke sociale recherche Gelderland-Zuid een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, informatie van de RDW, inzage in bankafschriften en een verhoor van appellant. De bevindingen toonden aan dat appellant betrokken was bij de registratie van 26 kentekens van voertuigen en de export van vier voertuigen. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Heumen op 21 juli 2011 besloten de bijstand van appellant in te trekken en de ten onrechte gemaakte kosten terug te vorderen, wat resulteerde in een terugvordering van € 23.247,63.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet is bijgestaan door een advocaat tijdens zijn verhoor, wat hij als een schending van zijn rechten beschouwt. De Raad oordeelt dat de beschermende werking van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet van toepassing is in bestuursrechtelijke procedures zoals deze.
Daarnaast heeft appellant betoogd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat de transacties met voertuigen geen invloed zouden hebben op zijn bijstandsrecht. De Raad oordeelt echter dat de aan- en verkoop van voertuigen op deze schaal als een economische activiteit moet worden gezien, en dat appellant had moeten begrijpen dat deze transacties van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt eveneens, omdat appellant geen concrete gegevens heeft over andere bijstandsgerechtigden die in vergelijkbare situaties anders zijn behandeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep af.