ECLI:NL:CRVB:2014:3101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die samen met zijn partner bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het bezwaar van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond had verklaard. De Raad stelt vast dat appellant en zijn partner, ondanks dat zij een bankrekening in Marokko hadden met een saldo dat de vrij te laten grens overschreed, deze informatie niet hebben gemeld aan het bestuur. Dit leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad oordeelt dat het bestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat het tegoed op de bankrekening in de relevante periode hoger was dan de geldende grens van het vrij te laten vermogen. Appellant's argumenten dat hij niet op de hoogte was van de bankrekening en dat de terugvordering onterecht was, worden verworpen. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting op beide partners rust en dat de terugvordering gerechtvaardigd is, ondanks het tijdsverloop tussen de scheiding en de intrekking van de bijstand. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.