ECLI:NL:CRVB:2014:310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12-2833 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant ontving sinds 1 juli 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat hij zich bezighield met fietsenhandel, heeft de gemeente Lelystad een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij inkomsten had uit de verkoop en reparatie van fietsen. Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad heeft daarop besloten de bijstand van de appellant in te trekken en terug te vorderen.

Uitspraak

12/2833 WWB
Datum uitspraak: 4 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
10 april 2012, 11/2616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.H. Nauta, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Appellant, vergezeld van zijn dochters[dochter 1.] en [dochter 2.], is verschenen, bijgestaan door mr. Nauta. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 juli 2004 bijstand laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), aanvankelijk naar de norm voor gehuwden en vanaf 27 april 2009 naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellant zich bezighield met fietsenhandel vanuit zijn woning heeft afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Lelystad een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Het onderzoek is later overgedragen aan de Sociale Recherche Flevoland. In het kader van het onderzoek is onder meer het internet geraadpleegd, zijn gegevens gevorderd van de beheerder van de internetsite marktplaats.nl, is via het Regionaal Informatie Knooppunt informatie ontvangen van de Politie Flevoland, zijn waarnemingen verricht, zijn diverse getuigen gehoord en is appellant op 10 februari 2011 verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 maart 2011.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
31 maart 2011 de bijstand over de periode van 15 februari 2008 tot en met 31 maart 2011 in te trekken en met ingang van 31 maart 2011 te beëindigen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet te melden dat hij fietsen heeft verhandeld en gerepareerd en daaruit inkomsten heeft genoten en dat als gevolg van die schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Voorts heeft het college bij besluit van 1 april 2011, zoals gewijzigd bij besluit van
24 augustus 2011, de over de periode van 15 februari 2008 tot en met 31 januari 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 44.196,25 bruto van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 25 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 31 maart 2011 en het besluit van 1 april 2011, zoals gewijzigd bij besluit van
24 augustus 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij slechts af en toe een oude fiets heeft opgeknapt, de opgeknapte fietsen aan familie en vrienden heeft weggegeven en heeft getracht de resterende fietsen via internet te verkopen wat slechts met enkele fietsen is gelukt. De opbrengst van de verkoop gebruikte hij weer om verf, schroefjes, kabeltjes en andere materialen te kopen. Daarna kon hij weer een andere oude fiets opknappen. Het gaat hier niet om een omvangrijke fietsenhandel en het professioneel repareren van fietsen, maar om bij wijze van hobby verrichte activiteiten die niet op geld waardeerbaar zijn en die hem slechts marginale inkomsten hebben opgeleverd. Daarvan hoefde appellant aan het college geen melding te maken. Indien al aangenomen moet worden dat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, dan heeft die niet tot gevolg gehad dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Gelet op de marginale inkomsten uit zijn activiteiten had appellant immers recht op bijstand ter hoogte van de voor hem geldende norm.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de onderzoeksbevindingen komt naar voren dat appellant sedert 15 februari 2008 bij de internetsite marktplaats.nl is geregistreerd en dat hij daarna via die site regelmatig fietsen te koop heeft aangeboden. Ook heeft appellant op die wijze aangeboden achterwielen van fietsen te verkopen en fietsen te repareren. Zo heeft appellant in de periode van 26 april 2010 tot 5 november 2011 op de genoemde internetsite onder vermelding van zijn telefoonnummer
23
advertenties met die strekking geplaatst en die advertenties daarna regelmatig ververst. Op 3 oktober 2008 heeft een wijkagent waargenomen dat in de achtertuin op het adres van appellant ongeveer twintig omafietsen waren gestald. Op 23 juni 2009 heeft een medewerker van de afdeling bijzondere controle waargenomen dat in de tuin van appellant een grote hoeveelheid fietsen staat en onder een geïmproviseerde overkapping een fiets in de beugels hangt. Tevens zijn toen een grote hoeveelheid kale velgen waargenomen. Voorts heeft de sociale recherche op 22 september 2010 en 2 november 2010 waargenomen dat appellant door middel van een op de voordeur van zijn woning bevestigde advertentie aanbiedt fietsen te verkopen en te repareren onder vermelding van zijn telefoonnummer. Een buurtgenoot in de omgeving van het adres waar appellant tot 27 april 2009 woonachtig is geweest, heeft verklaard dat appellant in ieder geval het laatste jaar dat hij op dat adres woonde, zich bezighield met het repareren van fietsen en dat zij gezien had dat hij vaak met een aanhanger en een blauwe auto fietsen vervoerde en deze dan in de achtertuin repareerde. Appellant heeft op 10 februari 2010 tegenover de sociale recherche erkend dat hij zich bezighoudt met de verkoop van tweedehands fietsen en het repareren van fietsen en dat hij met het oog daarop op marktplaats.nl adverteert. Hij heeft verder verklaard dat hij soms een of twee fietsen per maand verkoopt en dat hij drie tot vijf reparaties per maand verricht, dat hij daarmee soms € 100,- per maand verdient, maar dat dat meestal minder is.
4.2.
Gelet op de onder 4.1 weergegeven bevindingen van het onderzoek bestaat voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant gedurende de hier te beoordelen periode fietsen heeft verhandeld en gerepareerd en daaruit inkomsten heeft genoten. Anders dan appellant heeft aangevoerd is er, gelet op de onderzoeksbevindingen, geen aanleiding om aan te nemen dat hij slechts incidenteel een fiets heeft opgeknapt en verkocht en dat hij daaruit nauwelijks inkomsten heeft gehad. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen van familieleden en vrienden, reeds omdat de meeste van die verklaringen niet zijn gedateerd en er evenmin uit blijkt op welke periode zij betrekking hebben.
4.3.
Door van zijn activiteiten en de daaruit verkregen inkomsten geen melding te maken aan het college heeft appellant de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat appellant, zoals hij stelt, die activiteiten niet bedrijfsmatig, maar bij wijze van hobby verrichtte doet daar niet aan af. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5334) is het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten voor de WWB geen relevant onderscheid, indien uit die activiteiten inkomsten worden genoten. Appellant had opgave moeten doen van al zijn inkomsten, ongeacht of het om bedrijfsmatig verrichte of bij wijze van hobby uitgeoefende activiteiten ging.
4.4.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking en beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft. Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij ondanks schending van de inlichtingenverplichting gedurende de hier te beoordelen periode recht had op volledige dan wel aanvullende bijstand. De enkele stelling van appellant dat hij marginale inkomsten uit zijn activiteiten had, is daarvoor onvoldoende. Opmerking verdient in dit verband dat een deugdelijke administratie ontbreekt en op grond van de gedingstukken niet voldoende inzicht is te verkrijgen in het geheel van de door appellant verrichte activiteiten en de in verband daarmee ontvangen inkomsten en gedane uitgaven.
4.5.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD