In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 5 februari 2009 met energetische klachten uitviel uit haar werk, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Uwv van 9 november 2010, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de procedure heeft de Raad een onafhankelijke deskundige, psychiater G.F. Koerselman, benoemd om de situatie van appellante te beoordelen. Koerselman concludeerde dat appellante een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,53% had, wat leidde tot een gewijzigde beslissing van het Uwv op 31 mei 2013, waarin werd vastgesteld dat appellante recht had op een WGA-uitkering. Appellante was het echter niet eens met deze beslissing en stelde dat zij recht had op een IVA-uitkering.
De Raad oordeelde dat het Uwv het eerdere besluit niet langer handhaafde en dat het beroep van appellante tegen het eerste besluit gegrond was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, maar verklaarde het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond. De Raad oordeelde dat het rapport van deskundige Koerselman overtuigend was en dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende tegemoetkwamen aan de klachten van appellante. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.435,- bedroegen.