ECLI:NL:CRVB:2014:3064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
12-2346 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van WAO-uitkering en toepassing van buitenwettelijk, begunstigend beleid

In deze zaak gaat het om de heropening van een WAO-uitkering van appellante, die eerder was ingetrokken door het Uwv. Appellante had zich op 15 juni 2010 bij het Uwv gemeld met het verzoek om heropening van haar uitkering, nadat deze op 1 oktober 2007 was ingetrokken. Het Uwv had de uitkering heropend met terugwerkende kracht tot 15 juni 2010, maar appellante was van mening dat zij recht had op heropening vanaf de datum van intrekking. De rechtbank Breda had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv niet op een draagkrachtige motivering kon steunen voor de ingangsdatum van de heropening, wat leidde tot vernietiging van het bestreden besluit, maar de rechtsgevolgen in stand hield.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening van uitkeringen op consistente wijze had toegepast. De Raad bevestigde dat er geen regeling in de WAO is voor heropening van de uitkering in situaties waarin deze is ingetrokken op basis van artikel 36a. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om eerder om heropening te vragen en dat haar argumenten over verwarring door de gemeente niet voldoende onderbouwd waren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad aanwezig waren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/2346 WAO
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 maart 2012, 11/4466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitvoerige weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2007 de uitkering, nadat deze was geschorst, met ingang van 1 oktober 2007 ingetrokken. Het Uwv heeft niet kunnen vaststellen of appellante nog recht heeft op een WAO-uitkering nu zij niet heeft gereageerd op de oproep haar juiste adres door te geven. Appellante heeft tegen het besluit van 5 november 2007 geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij brief van 15 juni 2010 heeft appellante het Uwv verzocht de WAO-uitkering te heropenen. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het Uwv de uitkering met ingang van
15 juni 2010 heropend en berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv heeft geoordeeld dat appellante alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan en daarom kan worden vastgesteld dat zij voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een WAO-uitkering.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 15 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de ingangsdatum van de heropening van de WAO-uitkering ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bezwaar tegen de mate van arbeidsongeschiktheid gegrond verklaard en deze met ingang van 15 juni 2010 vastgesteld op 80 tot 100%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep van appellante enkel gericht is tegen de in het bestreden besluit gehandhaafde ingangsdatum van
15 juni 2010 van de WAO-uitkering. Nu het Uwv eerst in het verweerschrift van
13 oktober 2011 heeft aangegeven dat de weigering te komen tot een eerdere ingangsdatum van de WAO-uitkering is gebaseerd op artikel 6 van de Beleidsregels, berust het bestreden besluit volgens de rechtbank niet op een draagkrachtige motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten en beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv bij besluit van 5 november 2007 de WAO-uitkering van appellante per 1 oktober 2007 heeft ingetrokken op grond van artikel 36a van de WAO en dat tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Het besluit van
5 november 2007 is in rechte onaantastbaar geworden en daarmee de intrekking van de WAO-uitkering per 1 oktober 2007. De door appellante geschetste situatie leidt niet tot verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat appellante, die betoogt het desbetreffende besluit niet te hebben gelezen omdat haar post door haar zoon voor haar werd opgespaard, kennelijk heeft nagelaten er voor te zorgen dat iemand haar post bijhield en haar tijdig kon informeren over de inhoud van de post, zodat zij voor tijdige reactie zorg had kunnen dragen. Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is de rechtbank niet gebleken.
2.3. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij eerst met ingang van 15 juni 2010 gehouden was om de WAO-uitkering van appellante te heropenen. Het Uwv heeft terecht toepassing gegeven aan de Beleidsregels die inhouden dat, indien een belanghebbende na het verstrijken van de bezwaartermijn alsnog aan zijn inlichtingenverplichting van artikel 80 van de WAO voldoet, wordt teruggekomen van het intrekkingsbesluit voor zover die periode is gelegen na het alsnog voldoen aan de verplichting. Dit beleid, dat door de Raad als buitenwettelijk, begunstigend beleid is aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval op consistente wijze toegepast. Appellante heeft met haar betoog niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij buiten staat was om eerder om heropening van haar uitkering te (laten) vragen.
3.
Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit. Appellante is onveranderd van mening dat zij met ingang van de datum van intrekking van de WAO-uitkering per 1 oktober 2007 recht heeft gehad op deze uitkering. Appellante stelt dat zij door de gemeente op een dwaalspoor is gebracht en het haar niet is te verwijten dat zij het Uwv niet de juiste inlichtingen heeft verstrekt. Zij acht de toepasselijke regelgeving verwarrend en niet eenduidig en begrijpt niet waarom zij eerder om heropening van de uitkering had moeten vragen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In de WAO is geen regeling opgenomen voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze uitkering is ingetrokken op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d. Ook artikel 48 van de WAO heeft geen betrekking op deze situatie want dit artikel regelt door wie en op welke wijze de uitkering wordt heropend.
4.2.
Het Uwv past in situaties als deze de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen toe. Deze beleidsregels heeft de Raad al eerder aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals onder meer naar voren komt uit de uitspraak van 30 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT6933), dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Op 15 juni 2010 heeft appellante zich door middel van de brief van 15 juni 2010 bij het Uwv gemeld en daarmee voldaan aan haar verplichting. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het beleid in dit geval op consistente wijze is toegepast.
4.3.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand had mogen laten omdat zij door de gemeente op een dwaalspoor is gebracht en niet had kunnen weten dat onbekendheid van het Uwv met haar adres invloed zou kunnen hebben op haar recht op uitkering, nu zij deze stelling niet met feitelijke gegevens heeft onderbouwd en ook anderszins hiertoe geen informatie beschikbaar is. Voorts is niet gebleken dat appellante buiten staat was om eerder om heropening van haar uitkering te (laten) vragen.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M. Crum

TM