ECLI:NL:CRVB:2014:3058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.J. Schaap
- G. van Zeben-de Vries
- D.S. de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor bruikleenauto en financiële tegemoetkoming; procesbelang niet aangetoond
In deze zaak heeft appellante, in verband met mobiliteitsbeperkingen, op 30 december 2006 een aanvraag ingediend voor een bruikleenauto en een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft deze aanvraag op 15 mei 2007 afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 november 2007, heeft appellante beroep aangetekend bij de rechtbank, die de zaak op 15 januari 2008 ongegrond verklaarde. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de procedure heeft appellante op 1 januari 2009 een nieuwe aanvraag ingediend voor een bruikleenauto. In de tussentijd is er een overeenkomst bereikt om onafhankelijke deskundigen in te schakelen voor onderzoek naar de geschillen tussen partijen. De Raad heeft op 25 juni 2014 de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. O. Labordus, en het college door mr. E.J.M. Raaijmakers.
De Raad heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. Volgens de Raad is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. Appellante betoogde dat er procesbelang bestond bij een uitspraak over de periode tot 1 januari 2009, omdat dit gevolgen zou hebben voor de toekomst onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De Raad oordeelde echter dat appellante geen procesbelang meer had, omdat het ging om een voorziening in natura over een periode in het verleden en niet was aangetoond dat er schade was geleden door de bestuurlijke besluitvorming.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 17 september 2014.