ECLI:NL:CRVB:2014:2980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
12-3358 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 17 september 2008 ziek meldde vanwege oogklachten en later ook schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant per 15 september 2010 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Breda oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 30 juli 2014 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J. Visser, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. Appellant herhaalde zijn standpunt dat hij ten onrechte niet in aanmerking was gebracht voor een WIA-uitkering, met name omdat de functie van besteller post/pakketten (auto) volgens hem niet geschikt was vanwege schouderbelasting.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, reeds eerder waren besproken en voldoende waren onderbouwd door de rechtbank. Er was geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere bevindingen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek adequaat was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de arbeidskundige geschiktheid van appellant voor de functie van besteller post/pakketten (auto). De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3358 WIA
Datum uitspraak: 10 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 mei 2012, 12/400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als logistiek medewerker in een omvang van 18,25 uur per week. Appellant heeft zich op 17 september 2008 ziek gemeld vanwege oogklachten, met nadien klachten aan de linkerschouder en later ook aan de rechterschouder. Bij besluit van 11 juli 2011 heeft het Uwv onder meer geweigerd om appellant per
15 september 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 2 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv onder meer het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat alleen nog in geschil is of het Uwv appellant terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering. Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder de pijnklachten aan armen en schouders. Naar aanleiding van appellants beroepsgrond over het verband tussen het niet vergoeden door de zorgverzekeraar van de heroperatie van de neerplastiek en appellants beperkingen, heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverkeringsarts te kennen heeft gegeven dat de omstandigheid dat de zorgverzekeraar weigert de kosten van een heroperatie te vergoeden, los staat van de beoordeling van appellants belastbaarheid. Bij het vaststellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) wordt geen rekening gehouden met eventuele verbeteringen die in de toekomst te verwachten zouden kunnen zijn als gevolg van een eventuele operatie. De rechtbank heeft, gelet op de onderbouwde beperkingen bij appellant op de peildatum, geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank vastgesteld dat appellants gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat de beroepsgronden inzake de geschiktheid voor de geduide functies alleen betrekking hebben op de functies besteller post/pakketten (auto) (Sbc-code 282102) en samensteller kunststof en rubberindustrie
(Sbc-code 271130). De rechtbank laat daarom een oordeel over de geschiktheid van appellant voor de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050) achterwege. Nu de functie samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130) niet aan de schatting ten grondslag is gelegd, laat de rechtbank eveneens een oordeel over appellants geschiktheid voor die functie achterwege. De rechtbank heeft, na vergelijking van de belasting van de functie besteller post/pakketten (auto) met de FML en de door de bezwaararbeidsdeskundige daarop gegeven toelichting, geen aanleiding gezien die toelichting voor onjuist te houden. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in deze functie niet wordt overschreden en dat deze functie aan de schatting ten grondslag mocht worden gelegd.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere standpunt herhaald dat het Uwv hem ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering. De functie besteller post/pakketten (auto) is naar zijn mening niet geschikt voor hem omdat er schouderbelasting in voor komt.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van gronden die al in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende onderbouwd waarom die gronden niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd. Tevens kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functie van besteller post/pakketten (auto), zodat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en R.E. Bakker en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal
JvC