ECLI:NL:CRVB:2014:2938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van verdiencapaciteit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant, geboren op 19 augustus 1978, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege PPD-NOS problematiek. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant in staat was geweest om met zijn beperkingen meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen, en had daarom zijn aanvraag afgewezen.
De rechtbank Almelo had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld. Appellant had in beroep aangevoerd dat hij door zijn aandoeningen niet in staat was om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige motivering van het Uwv deugdelijk was.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had beslist dat appellant niet in aanmerking kwam voor Wajong-ondersteuning. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet Wajong, aangezien niet was aangetoond dat hij gedurende 52 weken niet in staat was geweest om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.