ECLI:NL:CRVB:2014:2938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
12-5144 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant, geboren op 19 augustus 1978, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege PPD-NOS problematiek. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant in staat was geweest om met zijn beperkingen meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen, en had daarom zijn aanvraag afgewezen.

De rechtbank Almelo had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld. Appellant had in beroep aangevoerd dat hij door zijn aandoeningen niet in staat was om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige motivering van het Uwv deugdelijk was.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had beslist dat appellant niet in aanmerking kwam voor Wajong-ondersteuning. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet Wajong, aangezien niet was aangetoond dat hij gedurende 52 weken niet in staat was geweest om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5144 WAJONG
Datum uitspraak: 5 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
15 augustus 2012, 11/1080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 juni 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op 19 augustus 1978, heeft een door het Uwv op 30 december 2010 ontvangen aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend vanwege sedert zijn jeugd bestaande PPD-NOS problematiek.
1.2. Bij besluit van 8 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 augustus 2011 (bestreden besluit), heeft het Uwv afwijzend beslist op het verzoek van appellant. Uit verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat appellant in staat is geweest met zijn beperkingen meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Bovendien kon appellant op 19 augustus 1996, de dag dat hij 18 jaar werd, met zijn beperkingen werkzaamheden in het vrije bedrijf verrichten, waarmee hij ten minste 75% van het wettelijk minimumloon kon verdienen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld geen reden te hebben te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), zoals deze in beroep is aangepast. De verzekeringsarts heeft vanwege een ontwikkelingsstoornis beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts een aanvullende beperking ten aanzien van item 2.1 van de FML (zien) aangenomen. Wat appellant heeft aangevoerd kan niet afdoen aan de oordelen van de verzekeringsartsen. Van belang is niet alleen wat appellant ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Ten aanzien van de door appellant genoemde lichamelijke klachten blijkt niet dat deze ten tijde in geding al speelden, zodat terecht hiervoor door de verzekeringsartsen geen beperkingen zijn aangenomen. Voorts ziet de rechtbank in hetgeen appellant heeft aangevoerd onvoldoende grond voor het oordeel dat begeleiding door een jobcoach bij hem niet volstond. Uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML is het aannemelijk dat appellant ten tijde in geding in staat was de door de bezwaararbeidsdeskundige naar aanleiding van de aangenomen beperking op item 2.1 geselecteerde functies te vervullen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de aanvraag van appellant terecht afgewezen.
2.2. Nu het bestreden besluit eerst in beroep is voorzien van een deugdelijke medische en arbeidskundige motivering, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.
Appellant is in hoger beroep gekomen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. In essentie heeft hij zijn in bezwaar en beroep ingenomen standpunt gehandhaafd. Als gevolg van zijn aandoeningen heeft hij tussen zijn 17e en 18e jaar geen werkzaamheden kunnen verrichten noch scholing kunnen volgen. Hij is nimmer in staat geweest om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk, de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
4.1.2. Ingevolge artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Evenals de rechtbank heeft geoordeeld en op grond van dezelfde overwegingen als de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit met juistheid heeft beslist dat appellant niet in aanmerking komt voor ondersteuning in het kader van de Wet Wajong, reeds omdat niet voldaan is aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong. Niet is gebleken dat appellant, aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar werd gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen jaar zou herstellen.
4.3.
Ook de Raad heeft in de informatie van de behandelaars van appellant geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de vanwege de bij appellant bestaande PDD-NOS problematiek aangenomen beperkingen ten tijde in geding niet juist zouden zijn. De door appellant in beroep ingebrachte stukken met betrekking tot de
WSW-indicatie bevatten geen medische gegevens die aanleiding geven voor andere of meer beperkingen dan door het Uwv is vastgesteld. Ten aanzien van de fysieke klachten heeft de rechtbank er met juistheid op gewezen dat niet is gebleken dat deze al speelden ten tijde hier in geding. De stukken die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, leiden de Raad niet tot een ander oordeel, nu deze stukken geen medische informatie bevatten die op de periode hier in geding ziet.
4.4.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in bezwaar en aanvullend in beroep overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies niet tot overschrijding van de belastbaarheid van appellant leiden.
4.5.
De Raad gaat wegens onvoldoende onderbouwing voorbij aan appellants beroep op schending van de Algemene wet bestuursrecht, de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.6.
Hetgeen in 4.1.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) E. Heemsbergen

RK