ECLI:NL:CRVB:2014:2937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
12-3379 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het recht op WIA-uitkering na hersteldmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een betrokkene die geen recht op een WIA-uitkering kon verkrijgen. De betrokkene was op 20 april 2008 na een brommerongeval met ernstig schedelhersenletsel uitgevallen voor zijn werk als taxichauffeur. Na een periode van gedeeltelijk werken, heeft de appellante, zijn werkgever, op 18 januari 2010 betrokkene volledig hersteld gemeld. Echter, op 13 april 2010 meldde betrokkene zich opnieuw ziek. Het Uwv kende hem op 19 april 2011 een WGA-uitkering toe, maar dit werd later door het Uwv herzien, omdat de bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat betrokkene vanaf 20 april 2008 niet voortdurend arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank Utrecht heeft het beroep van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven en vastgesteld dat appellante geen medisch objectiveerbare gegevens heeft aangedragen die de voortdurende arbeidsongeschiktheid van betrokkene konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de hersteldmelding van 18 januari 2010 door appellante terecht was gedaan, en dat er geen medische basis was voor de intrekking van deze melding. De Raad concludeerde dat betrokkene in de periode van januari tot april 2010 geen beperkingen had in zijn functioneren en dat hij voltijds werkte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellante werd afgewezen.

Uitspraak

12/3379 WIA
Datum uitspraak: 5 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 mei 2012, 11/2998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante]te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats 2] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.B.A. Bol hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. A.A.M. Broos, advocaat, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014. Namens appellante is, met bericht, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Broos.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is op 20 april 2008 na een brommerongeval, waarbij hij ernstig schedelhersenletsel opliep, uitgevallen voor zijn werk als taxichauffeur, privéchauffeur en koerier bij appellante. Vanaf januari 2009 is betrokkene weer gedeeltelijk gaan werken. In augustus 2009 heeft appellante betrokkene voor 50% hersteld gemeld. Op 18 januari 2010 heeft appellante betrokkene volledig hersteld gemeld. Betrokkene werkte op dat moment gedurende zijn volledige werkweek. Op 13 april 2010 heeft betrokkene zich opnieuw ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 19 april 2011 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 18 april 2010 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Aan dit besluit lag een rapport van 24 maart 2011 ten grondslag, waarin de verzekeringsarts heeft toegelicht dat 20 april 2008 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag is aan te merken.
1.3. Betrokkene heeft tegen het besluit van 19 april 2011 bezwaar gemaakt. In verband met het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts een onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 11 augustus 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van de medische gegevens de eerste dag van arbeidsongeschiktheid gesteld op
13 april 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat uit het neuropsychologisch onderzoek dat in januari 2010 is uitgevoerd door het revalidatiecentrum bleek dat betrokkene op cognitief vlak voldoende functioneerde. Ook werd betrokkene in januari 2010 weer geschikt geacht om auto te rijden in een professionele setting. De bezwaarverzekeringsarts constateerde dat er geen ernstige stoornissen waren in het uitvoeren van het werk gedurende de periode van werkhervatting tot de datum ziekmelding 13 april 2010. Hij acht een doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 20 april 2008 niet plausibel.
1.4. Bij besluit van 18 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door betrokkene tegen het besluit van 19 april 2011 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat in het primaire besluit ten onrechte is uitgegaan van een doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 20 april 2008. Op 13 april 2010 is een nieuwe eerste ziektedag ontstaan. Dit betekent dat betrokkene de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt en er met ingang van 18 april 2010 geen recht op een WIA-uitkering bestaat.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat appellante geen medisch objectiveerbare gegevens heeft aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat betrokkene vanaf 20 april 2008 voortdurend arbeidsongeschikt is geweest. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante betrokkene in de periode vanaf augustus 2009 tot aan 13 april 2010 meerdere malen hersteld heeft verklaard en hem daarmee arbeidsgeschikt heeft geacht voor het eigen werk.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat betrokkene met ingang van 18 april 2010 in aanmerking dient te worden gebracht voor een WGA-uitkering, omdat hij op deze datum minimaal 104 weken wegens ziekte niet geschikt was geweest voor zijn (volledige) eigen functie. Appellante heeft herhaald dat betrokkene niet meer in staat was alle taken die behoren tot zijn eigen functie te verrichten. Ter motivering van haar standpunt, heeft zij verwezen naar de informatie van bedrijfsarts H. Pleiter van 12 december 2011.
3.2.
Betrokkene heeft gesteld dat hij in de periode 18 januari 2010 tot 13 april 2010 alle bij zijn functie behorende taken heeft vervuld en dat hij voltijds werkte. Betrokkene heeft verwezen naar het neuropsychologisch onderzoek dat in januari 2010 is uitgevoerd door het revalidatiecentrum. Betrokkene heeft gesteld dat bedrijfsarts Pleiter hem in mei 2010, na zijn nieuwe ziekmelding op 13 april 2010, volledig arbeidsgeschikt achtte. Na een door betrokkene aangevraagd deskundigenoordeel werd hij in mei 2010 alsnog arbeidsongeschikt geacht. Betrokkene heeft nogmaals gesteld dat hij in de periode 18 januari 2010 tot
13 april 2010 geen beperkingen had in zijn functioneren. Hij verrichtte alle taken en werkte voltijds. In deze periode maakte hij regelmatig werkweken van meer dan 40 uur. Het viel niet te verwachten dat hij weer uit zou vallen.
3.3.
In een rapport van 22 augustus 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen medische argumenten om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt. De bezwaarverzekeringsarts heeft opgemerkt dat appellante betrokkene in de periode januari tot april 2010 niet ziek naar huis heeft gestuurd of ziek heeft gemeld bij de arbodienst.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of betrokkene vanaf 20 april 2008 voortdurend arbeidsongeschikt is geweest. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of betrokkene op en na 18 januari 2010 volledig hersteld was.
4.2.
De rechtbank heeft terecht de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. Appellante heeft geen medisch objectiveerbare gegevens aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat betrokkene vanaf 20 april 2008 voortdurend arbeidsongeschikt is geweest. Evenals de rechtbank acht de Raad van belang dat appellante betrokkene in de periode vanaf augustus 2009 tot aan 13 april 2010 meerdere malen hersteld heeft gemeld. In januari 2010 heeft een neuropsychologisch onderzoek van het revalidatiecentrum plaatsgevonden. In dit onderzoek werden bij betrokkene geen cognitieve stoornissen vastgesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante betrokkene vanaf 18 januari 2010 volledig hersteld heeft gemeld en daarmee volledig arbeidsgeschikt heeft geacht voor zijn eigen werk. De Raad voegt hieraan toe dat aan de brief van
3 september 2010, waarin melding wordt gemaakt van een intrekking van de hersteld melding van 18 januari 2010, geen medische beoordeling ten grondslag ligt.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante geen (medische) gegevens overgelegd waaruit blijkt dat betrokkene na 18 januari 2010 niet meer alle taken naar behoren heeft kunnen verrichten. Bedrijfsarts Pleiter verwijst in zijn brief van 12 december 2011 naar een onderzoek van Reade van 25 januari 2011. Dit onderzoek is uitgevoerd na de nieuwe ziekmelding in april 2010 en ziet niet op de periode januari 2010 tot april 2010. De Raad volgt de bedrijfsarts niet in zijn standpunt dat de uitkomsten van het onderzoek van Reade in januari 2011 vergelijkbaar zijn met het eerder neuropsychologisch onderzoek van het revalidatiecentrum. Het neuropsychologisch onderzoek dat in januari 2010 is uitgevoerd door revalidatiecentrum geeft geen aanleiding om te concluderen dat betrokkene in januari 2010 arbeidsongeschikt was.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
4.5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) E. Heemsbergen

RK