ECLI:NL:CRVB:2014:2891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
12-6534 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag om dringende reden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die sinds 1983 werkzaam was als bode/beveiliger, had zijn piketdienst van 29 juli tot en met 1 augustus 2011 niet uitgevoerd, terwijl hij de bijbehorende uren wel in het systeem had laten boeken. Dit leidde tot een waarschuwing en uiteindelijk tot ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens de WW-uitkering met ingang van 1 september 2011, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen de weigering van de WW-uitkering gegrond verklaard, maar het Uwv had ter zitting aanvullende argumenten aangedragen die de beslissing om de uitkering te weigeren onderbouwden. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de subjectieve dringendheid van de ontslagreden onvoldoende was gemotiveerd en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de nasleep van een echtscheiding, niet in de beoordeling waren meegenomen.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat er een dringende reden voor ontslag was en dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten. De Raad concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat het Uwv onterecht had gehandeld door de WW-uitkering te weigeren, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

12/6534 WW
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
30 oktober 2012, 12/793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.C. Lenaerts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Namens appellant is
mr. Lenaerts verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos. Namens werkgeefster is verschenen mr. Van Cruijningen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 1 oktober 1983 werkzaam bij de rechtsvoorgangster van werkgeefster, laatstelijk in de functie van bode/beveiliger.
1.2. Aan appellant is bij besluit van 8 maart 2010 een waarschuwing gegeven wegens het tijdens diensttijd voor privé doeleinden contact zoeken met een bezoekster van de rechtbank, die als verdachte diende te verschijnen in een strafzaak. Daarbij is aan appellant meegedeeld dat tot het opleggen van een (ernstige) disciplinaire maatregel wordt overgegaan, als hij zich binnen twee jaar opnieuw aan een dergelijk of ander verwijtbaar gedrag schuldig maakt.
1.3. Appellant was vanaf vrijdag 29 juli 2011 na einde werktijd tot aanvang reguliere werktijd op maandag 1 augustus 2011 ingeroosterd voor een piketdienst. Appellant heeft deze dienst niet verricht. Appellant heeft de bij deze dienst behorende bereikbaarheids- en beschikbaarheidsuren wel door een collega laten invoeren in het systeem voor salaris- en personeelsadministratie (P-Portal), als ware deze dienst daadwerkelijk uitgevoerd.
1.4. Op 3 augustus 2011 is appellant door zijn leidinggevende op de feiten, zoals vermeld in 1.3, aangesproken. Appellant heeft toen verklaard dat hij de piketdienst was vergeten, en erkend dat hij de daarbij behorende uren wel in P-Portal heeft laten boeken.
1.5. Bij brief van 5 augustus 2011 is appellant in kennis gesteld van het voornemen hem onvoorwaardelijk ontslag te verlenen wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Daarbij is appellant met onmiddelijke ingang geschorst. Aan het voornemen tot ontslag is ten grondslag gelegd dat appellant zijn piketdienst van 29 juli tot en met 1 augustus 2011 niet heeft uitgevoerd, terwijl hij de daarbij behorende uren wel in P-Portal heeft laten boeken. Deze schending van de integriteitsregels is door werkgeefster aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim.
1.6. Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft werkgeefster appellant de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, met ingang van 1 september 2011. Daarbij is de schorsing van appellant gehandhaafd. Het ontslagbesluit is met de uitspraak van de Raad van 22 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1778, in rechte onaantastbaar geworden.
1.7. Appellant heeft het Uwv verzocht hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen. Bij besluit van 21 september 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering met ingang van 1 september 2011 blijvend geheel geweigerd. Volgens het Uwv is appellant verwijtbaar werkloos geworden. Bij besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 september 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar uitspraak in de ontslagzaak van appellant, waarbij is geoordeeld dat het ontslag de rechterlijke toets kan doorstaan, overwogen dat het Uwv terecht is uitgegaan van een dringende reden voor het ontslag van appellant. Omdat het Uwv pas ter zitting van de rechtbank heeft gemotiveerd dat ook is voldaan aan de eis van subjectieve dringendheid, is het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. Door de toelichting ter zitting heeft het Uwv het bestreden besluit alsnog deugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, op grond waarvan hem terecht een WW-uitkering is geweigerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de door het Uwv in beroep gegeven toelichting de subjectieve dringendheid van de ontslagreden nog steeds onvoldoende is gemotiveerd. Het Uwv heeft onvoldoende inzicht gegeven in de afweging van de persoonlijke omstandigheden van appellant bij de beoordeling van de dringende reden.
3.2.
Het Uwv en werkgeefster hebben bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijk kader en relevante rechtspraak wordt verwezen naar de overwegingen 6 tot en met 8 van de aangevallen uitspraak.
4.3.1.
De Raad is in de in 1.6 genoemde uitspraak tot de conclusie gekomen dat aan appellant terecht de maatregel van strafontslag is opgelegd. Onder verwijzing naar die uitspraak is ter zitting namens appellant verklaard dat niet meer wordt betwist dat de appellant verweten gedragingen een objectief dringende reden voor ontslag vormen.
4.3.2.
Ter zitting is namens appellant aangevoerd dat er bij de beoordeling van de verweten gedragingen onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat appellant destijds te maken had met de nasleep van een echtscheiding. Appellant heeft niet onderbouwd dat, en zo ja, in hoeverre dit van invloed is geweest op zijn functioneren. Ook is niet onderbouwd dat hiermee door werkgeefster, die ter zitting heeft verklaard hiervan op de hoogte te zijn geweest en daarvoor aandacht te hebben gehad, onvoldoende rekening is gehouden. De privésituatie van appellant vormt daarom geen omstandigheid die de dringendheid van de ontslagreden wegneemt. De lengte van het dienstverband en de positieve beoordeling van het functioneren van appellant in 2010 leiden niet tot een ander oordeel.
4.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld of uit de reactie van werkgeefster op de gedragingen van appellant blijkt dat deze gedragingen voor de werkgeefster een dringende reden vormden om tot een beëindiging van zijn aanstelling te komen. In dit verband is van belang dat de leidinggevende van appellant hem op 3 augustus 2011 heeft aangesproken op het niet uitvoeren van de piketdienst. Bij brief van 5 augustus 2011 is het voornemen tot ontslag aan appellant bekend gemaakt, waarbij hij met onmiddellijke ingang is geschorst. Op
11 augustus 2011 heeft er met appellant een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden. Vervolgens is bij besluit van 16 augustus 2011 het strafontslag opgelegd, ingaande
1 september 2011. Werkgeefster heeft de schorsing tot de ontslagdatum gehandhaafd. Uit deze gang van zaken volgt dat het gedrag van appellant voor werkgeefster een dringende reden vormde om tot ontslag over te gaan. Van een voor een zorgvuldig werkgeefster te traag handelingstempo is geen sprake geweest.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat aan de werkloosheid van appellant een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag lag. Appellant is verwijtbaar werkloos geworden. Er is geen grond om te oordelen dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen appellant niet in overwegende mate kan worden verweten. Het Uwv heeft daarom terecht aan appellant een WW-uitkering blijvend geheel geweigerd.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) E. Heemsbergen
IvZ