ECLI:NL:CRVB:2014:2882
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitbetaling van verlofuren door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn
In deze zaak heeft appellante, een ambtenaar bij de gemeente Apeldoorn, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders om haar resterende verlofuren uit te betalen. Appellante was van 23 december 2009 tot en met 31 mei 2010 tijdelijk aangesteld en kreeg op 11 april 2011 te horen dat haar aanstelling niet verlengd zou worden. Tijdens dit gesprek heeft zij aangegeven de resterende verlofuren niet te willen opnemen, maar uitbetaald te willen krijgen. Het college heeft echter besloten dat de verlofuren voor het einde van het dienstverband opgenomen moesten worden en heeft dit standpunt in een bestreden besluit van 1 juli 2011 bevestigd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 28 augustus 2014 geoordeeld dat het college terecht heeft besloten dat de verlofuren voorafgaand aan het ontslag opgenomen moesten worden. De Raad oordeelde dat het college bij zijn afweging van de betrokken belangen doorslaggevende betekenis mocht toekennen aan zijn bestendige gedragslijn en de wens om geen extra budget voor de uitbetaling van de verlofuren beschikbaar te stellen. De Raad concludeerde dat de stellingen van appellante niet slagen en dat er geen sprake was van een schorsing van haar aanstelling.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in aanwezigheid van griffier M. Sahin.