In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het ontslag van betrokkene, een forensisch psychiater, werd vernietigd. Betrokkene had ongeoorloofd verzuim gepleegd door levensloopverlof op te nemen zonder toestemming. De rechtbank oordeelde dat het ontslag op basis van dit plichtsverzuim onevenredig was, omdat betrokkene nooit was aangesproken op zijn gedrag en geen verbeterkans had gekregen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat het ontslag niet in stand kon blijven, maar oordeelde dat betrokkene zich wel schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door vanaf 4 januari 2011 niet op het werk te verschijnen. De Raad legde een voorwaardelijk strafontslag op, dat niet ten uitvoer zal worden gelegd als betrokkene zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim. Daarnaast werd het besluit van 21 januari 2014, waarin betrokkene geen aanspraak kon maken op bezoldiging over de tijdvakken waarin hij geacht werd levensloopverlof te hebben genoten, vernietigd. De Raad droeg appellant op om een nieuwe beslissing te nemen over de bezoldiging.