ECLI:NL:CRVB:2014:286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
12-1019 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in 1979 volledig arbeidsongeschikt raakte na een auto-ongeluk. Aanvankelijk werd hem een uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na meerdere herkeuringen werd deze verlaagd naar 25 tot 35%. In 2010 verzocht appellant om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat hij meende dat zijn gezondheid was verslechterd. Het Uwv weigerde echter de uitkering te verhogen, omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn nek- en rugklachten ten onrechte niet waren meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bewijs was dat deze klachten aan de ziekmelding in 1979 ten grondslag lagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen rekening had gehouden met de door appellant gestelde beperkingen.

Uitspraak

12/1019 WAO
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 januari 2012, 11/4156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Willems, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 april 2013. Namens appellant is
mr. Willems verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A. Steeman.
Na afloop van de zitting is het onderzoek heropend, omdat het niet volledig is geweest.
Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken in het geding gebracht. Appellant heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker betonfabriek, toen hij voor dat werk op 30 januari 1979 volledig uitviel. Per einde wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sedert 1 juni 1980 is die uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Tussentijds heeft een drietal herkeuringen plaatsgehad waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gesteld op 25 tot 35%.
1.2. Op 2 november 2010 heeft appellant opnieuw bij het Uwv aangegeven dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd en wel met ingang van 1 januari 2008. Bij besluit van
21 december 2010 heeft het Uwv geweigerd om de WAO-uitkering van appellant te verhogen, omdat per 1 januari 2008 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juli 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 januari 2008 ongegrond verklaard, is het bezwaar tegen de mate van arbeidsongeschiktheid per
29 december 2010 (lees: 2009) gegrond verklaard en heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 december 2010 (lees: 2009) gesteld op 35 tot 45%. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 18 juli 2011 en een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 20 juli 2011.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek verricht en zijn standpunt voldoende inzichtelijk gemotiveerd. Met betrekking tot het arbeidskundige onderzoek was de rechtbank van oordeel dat het Uwv de functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en sorteerder, controleur (sbc-code 111340) aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen en appellant in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
3.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat zijn nek- en rugklachten ten onrechte niet bij de beoordeling zijn betrokken. Hij wijst erop dat uit de dossierstukken is af te leiden dat nek- en rugklachten - als gevolg van een auto-ongeval - aan zijn ziekmelding in 1979 ten grondslag hebben gelegen. Voorts heeft appellant herhaald dat de belasting van de functie van wikkelaar, productiemedewerker industrie zijn belastbaarheid te boven gaat. Naar aanleiding van de door het Uwv op 27 mei 2013 nader ingebrachte stukken heeft appellant aangegeven dat uit die stukken niet met zekerheid is te zeggen dat zijn rugklachten niet ten grondslag zijn gelegd aan de medische beoordeling die in het kader van de herziening van
1 juni 1980 is uitgevoerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 januari 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AS5012) stelt appellant dat hij het voordeel van de twijfel moet krijgen. Daartoe heeft hij gewezen op de medische beoordeling van 22 januari 1980. Volgens hem is het niet ondenkbaar dat de daarin door de bezwaarverzekeringsarts aangegeven beperkingen voortkomen uit rugklachten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het onderhavige geding spitst zich met name toe op de vraag of het Uwv bij de in het geding zijnde beoordeling terecht geen rekening heeft gehouden met de door appellant gestelde, uit zijn nek- en rugklachten voortvloeiende, beperkingen.
4.2.
In de medische beoordeling van 22 januari 1980 heeft een verzekeringsarts - voor zover hier van belang - onder het kopje geneeskundige gegevens aangegeven dat bij appellant na een auto-ongeval in 1975 sprake is van hoofdpijnklachten. Lichamelijk onderzoek - zowel intern als neurologisch - liet volgens de verzekeringsarts geen afwijkingen zien. Als diagnose is gesteld posttrauma hoofdpijnklachten. Onder het kopje beperking heeft de verzekeringsarts vervolgens vermeld dat appellant al op grond van zijn lichamelijke conditie ongeschikt is te achten voor zware lichamelijke arbeid en dat lichtere werkzaamheden hem in redelijkheid gedurende 8 uur per dag kunnen worden opgedragen. In het beperkingenpatroon is aangegeven dat appellant beperkt is op de punten heffen en tillen, duwen en trekken en dragen vanwege zijn tengere lichaamsbouw. In het rapport van de rechtbankdeskundige van
6 augustus 1979 komt niet naar voren dat appellant in de anamnese melding heeft gemaakt van rugklachten; uitsluitend hoofdpijnklachten zijn vemeld ook overigens is in het rapport van de deskundige geen melding gemaakt van rugproblemen. Blijkens de brief van een
assistent-neuroloog van 23 oktober 1979 heeft appellant zich aldaar gemeld voor een uitgebreid neurologisch onderzoek vanwege zijn hoofdpijnklachten ten gevolge van het
auto-ongeval. De assistent-neuroloog heeft in die brief aangegeven dat bij intern en neurologisch onderzoek geen afwijkingen zijn te vinden en dat appellant op
29 september 1979 in goede klinische conditie is ontslagen.
4.3.
Gelet op de in 4.2 weergegeven medische informatie alsmede de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts zoals zijn neergelegd in zijn rapport van 23 juli 2013 wordt geoordeeld dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat aan de ziekmelding van appellant in 1979 nek- en rugklachten ten grondslag hebben gelegen. Het Uwv heeft aldus bij de hier in geding zijnde beoordeling met die klachten terecht geen rekening gehouden.
5.
Uit hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
IvR