ECLI:NL:CRVB:2014:2848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
12-5055 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding voor kosten aangepast remsysteem door wethouder op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een vergoeding voor de kosten van een aangepast remsysteem in een auto door een wethouder. De appellant, die sinds medio 2006 als wethouder werkzaam was, had eerder een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor een vergoeding van de jaarlijkse inspectiebeurt van het remsysteem, welke aanvraag was afgewezen. In 2008 verzocht hij opnieuw om een vergoeding voor de kosten van een aangepast remsysteem voor een nog aan te schaffen auto. Het Uwv kende een gedeeltelijke vergoeding toe, maar de appellant maakte hier geen gebruik van omdat hij het resterende bedrag niet kon betalen. In 2012 diende hij opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen op basis van het feit dat hij als wethouder geen aanspraak kon maken op een voorziening op grond van artikel 35 van de Wet WIA. De rechtbank Breda had deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het Uwv in een eerdere brief een toezegging had gedaan over de vergoeding, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging die bij de appellant de gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat hij recht had op een volledige vergoeding. De Raad stelde vast dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een dienstbetrekking, zoals vereist door de Wet WIA. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5055 WIA
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
17 augustus 2012, 12/2103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds medio 2006 werkzaam als wethouder. In 2007 heeft hij het Uwv verzocht om een vergoeding voor de jaarlijkse inspectiebeurt van het aangepaste remsysteem van zijn auto. Deze aanvraag heeft het Uwv afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en beroep ingesteld tegen de daarop genomen beslissing tot handhaving van de afwijzing. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft het Uwv, in verband met dit beroep, toegelicht dat niet als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die wethouder is zodat een verstrekking van een voorziening op grond van artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet mogelijk is. Deze toelichting heeft de rechtbank Breda in haar uitspraak van 10 april 2009 (08/2676 REA) voor juist gehouden.
1.2. In 2008 heeft appellant het Uwv verzocht om een vergoeding voor de kosten van een aangepast remsysteem voor een (nog aan te schaffen) auto. Bij besluit van 2 september 2008 heeft het Uwv een gedeeltelijke vergoeding toegekend, omdat de aanpassing aan de in bezit van appellant zijnde auto nog niet volledig was afschreven. Appellant heeft bij brief van
12 oktober 2008 aan het Uwv meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de toekenning, omdat hij niet in staat is het resterende bedrag voor zijn rekening te nemen, maar dat hij ervan uitgaat dat na het verstrijken van de afschrijvingstermijn van zeven jaar de kosten van een aangepast remsysteem volledig zullen worden vergoed door het Uwv. Bij brief van
23 oktober 2008 heeft het Uwv een reactie gegeven op de brief van appellant van
12 oktober 2008.
1.3. Op 26 februari 2012 heeft appellant het Uwv opnieuw verzocht om een vergoeding voor de kosten van een aangepast remsysteem in een nieuw aan te schaffen auto. Bij besluit van
12 april 2012 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat hij als wethouder geen aanspraak kan maken op een voorziening op grond van artikel 35 van de Wet WIA. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij verwezen naar de brief van het Uwv van
23 oktober 2008, waarin het Uwv volgens appellant heeft toegezegd dat hij over vier jaar in aanmerking komt voor een volledige vergoeding van een aangepast remsysteem.
1.4. Bij besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de brief van het Uwv van 16 oktober 2008 en de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 april 2009, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant zich er niet op kan beroepen dat bij hem verwachtingen zijn gewekt die nu gehonoreerd moeten worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de brief van 23 oktober 2008 is ontvangen na de brief van 16 oktober 2008 en dat het Uwv in de brief van 23 oktober 2008 schriftelijk heeft bevestigd dat hij bij een ongewijzigde situatie en ongewijzigd beleid in aanmerking zou komen voor de gevraagde voorziening. Omdat de omstandigheden en de wetgeving naderhand niet zijn veranderd, meent appellant dat hij de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat de kosten van een aangepast remsysteem aan hem vergoed zouden worden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In de brief van
23 oktober 2008 is geen sprake van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging. In het geval wel vertrouwen is gewekt door het besluit van 2 september 2008, dan kan volgens het Uwv niet worden gezegd dat dit vertrouwen gerechtvaardigd was voor toekomstige beoordelingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8, eerste lid, van de Wet WIA, 3, eerste lid, en 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ziektewet (ZW) kan de arbeidsverhouding van een wethouder niet worden beschouwd als een dienstbetrekking. Niet in geschil is dat appellant daarom geen aanspraak kan maken op een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA. Ook is niet in geschil dat de onderhavige aanvraag voor een vergoeding van een remsysteem, een voorziening betreft op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA.
4.2.
In geschil is uitsluitend de vraag of het Uwv bij brief van 23 oktober 2008 in combinatie met het besluit van 2 september 2008, een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, die bij appellant de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat hij vier jaar later recht had op een (volledige) vergoeding voor de kosten van een remsysteem.
4.3.
In de brief van 23 oktober 2008 staat - voor zover van belang - het volgende:
“Volgens de huidige wet- en regelgeving en omstandigheden (het hebben van een dienstverband) kunt u inderdaad over 4 jaar in aanmerking komen voor een volledige vergoeding van het remsysteem.
Uiteraard dient hiervoor over vier jaar wel een nieuwe beoordeling plaats te vinden op grond van de dan geldende wet- en regelgeving. Ook dient er dan nog steeds sprake te zijn van een dienstverband.”
4.4.
Het Uwv heeft het besluit van 2 september 2008 en de brief van 23 oktober 2008 gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat appellant in dienstbetrekking werkzaam was. Uit de brief van 23 oktober 2008 blijkt dat er niet alleen een nieuwe beoordeling moet plaatsvinden, wil appellant in de toekomst in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten van een remsysteem, maar dat er ook nog steeds sprake moet zijn van een dienstverband om voor een dergelijke vergoeding in aanmerking te komen. Uit de brief van 16 oktober 2008, die appellant kort daarvoor had ontvangen, had hij kunnen afleiden dat hij als wethouder op dat moment niet voldeed aan de voorwaarde van “sprake zijn van een dienstverband”. Er had bij appellant twijfel moeten rijzen of hij met de brief van
23 oktober 2008 op juiste wijze was voorgelicht naar aanleiding van zijn brief van
12 oktober 2008. Het had voor de hand gelegen dat appellant na ontvangst van de brief van
23 oktober 2008 contact had gezocht met het Uwv en navraag had gedaan, omdat hij wethouder was en een eigen bedrijf had. De brief van 23 oktober 2008 kan niet leiden tot het oordeel dat het Uwv een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, die bij appellant de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat hij vier jaar later recht heeft op een (volledige) vergoeding voor de kosten van een remsysteem. De omstandigheden dat in de brief van 16 oktober 2008 de jaarlijkse inspectiebeurt onderwerp van geschil was en niet een remsysteem en dat de brief van 23 oktober 2008 van een latere datum is dan de brief van
16 oktober 2008, doen daar niet aan af.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) E. Heemsbergen

RK