Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 17 augustus 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 11 april 2013 een eerdere beslissing van het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren had vernietigd. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening was een telefonische melding over de activiteiten van appellante, waaronder het houden van vijf paarden en het samenwonen met een man. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten en werkzaamheden, alsook van de aan- en verkoop van paarden.
Het dagelijks bestuur besloot op 27 maart 2012 de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Dit besluit werd gedeeltelijk gegrond verklaard in een later besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het recht op bijstand over een bepaalde periode wel kon worden vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van schending van de inlichtingenverplichting, omdat de ontvangen bedragen waren aangewend voor de verzorging van de paarden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante inderdaad de inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand te herzien. De Raad concludeert dat appellante geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, waardoor niet duidelijk is welke activiteiten zij heeft verricht en welke inkomsten zij heeft genoten. De uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.