ECLI:NL:CRVB:2014:2831
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de vaststelling dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. Appellante ontving sinds 18 november 2004 bijstand, laatstelijk als alleenstaande ouder. De sociale recherche van de gemeente Hoogezand-Sappermeer heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, na een vermoeden van samenwoning. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, waarnemingen en verhoren van appellanten. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college op 10 juli 2012 de bijstand van appellante beëindigd en teruggevorderd over een periode van bijna zes jaar, omdat appellante niet had gemeld dat zij met appellant een gezamenlijke huishouding voerde.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat zij samenwoonden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksgegevens voldoende bewijs bieden voor de conclusie dat appellanten in de te beoordelen periodes hun hoofdverblijf hadden in de woning van appellante. De verklaringen van appellanten en buurtbewoners ondersteunen deze conclusie. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen, waardoor het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De Raad heeft het hoger beroep van appellanten afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 augustus 2014.