In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening en terugvordering van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, een Belgische, had in 2005 geen recht meer op kinderbijslag voor haar in Marokko wonende kinderen, omdat de Sociale verzekeringsbank (Svb) stelde dat zij niet meer verzekerd was voor de AKW. De Svb had een herzieningsbesluit genomen en een bedrag van € 27.362,92 teruggevorderd, naast een boete van € 2.269,00. Appellante was het niet eens met deze besluiten en heeft bezwaar aangetekend.
De Raad heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de Svb inhoudelijk op het bezwaar van appellante had moeten beslissen. Na nader onderzoek heeft de Svb een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, maar appellante bleef van mening dat zij in de periode van 2005 tot en met 2007 in Nederland woonde. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb niet voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante in die periode niet in Nederland woonde. De Raad heeft de bewijslast bij de Svb gelegd en geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat appellante niet in Nederland woonde.
De Centrale Raad van Beroep heeft het bestreden besluit II vernietigd en bepaald dat appellante over de jaren 2005 tot en met 2007 verplicht verzekerd moet worden geacht voor de AKW. Tevens heeft de Raad de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.678,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.