9à 10 jaar is. Het gezin heeft eerst op nummer 36 gewoond en is in 2008 verhuisd naar nummer 32. S herkent betrokkene en M van de hem getoonde foto’s. Het gezin is naast S komen wonen toen alleen het oudste kind er was. Het gezin heeft twee auto’s, een rode Volvo met in het kenteken ‘DX’ en een andere rode auto waarvan getuige het merk niet kent. S heeft de vader een paar weken geleden gesproken bij het buitenzetten van de vuilniszakken. De vader werkt. S zou niet weten waar de vader anders zou wonen.
4.2.2. Getuige H heeft op 29 augustus 2011 het volgende verklaard. Op het adres van betrokkene wonen een man, een vrouw en drie kinderen van buitenlandse komaf. H herinnert zich dat toen zij naast haar woonden de man er niet zoveel was, dat de man er op een gegeven moment steeds meer was en dat toen ook vrij snel hun tweede kind is geboren. H is toen ook op kraamvisite is geweest. De moeder is nog met de twee kinderen op vakantie geweest. Op dat moment kregen zij de sleutel van het andere appartement beneden. De moeder is toen toch gegaan. Hij heeft alles geregeld voor de verhuizing. Het derde kind is geboren op nummer 32. Toen H op kraamvisite ging voor het derde kind was ook de vader aanwezig. De vader heeft een getinte huidskleur, reed in een rode auto die dagelijks voor de flat stond geparkeerd en werkte veel op onregelmatige tijden. H is er van overtuigd dat vanaf het moment van de geboorte van het tweede kind het gezin op [adres 1] heeft gewoond.
4.2.3. Getuige V, tot 23 mei 2009 woonachtig op het adres [adres 6], heeft op 12 september 2011 telefonisch het volgende verklaard. Hij herinnert zich uit de tijd dat hij woonachtig was op [adres 1] een gezin, bestaande uit een Somalische vrouw met uiteindelijk drie kinderen. Zij woonden eerst in een driekamerappartement en later boven de woning van V in een vierkamerappartement. Vanwege de overlast die V van hen ondervond, is hij verhuisd. Hij kent hen niet persoonlijk en had geen contact met ze. V kan met zekerheid verklaren dat bij die vrouw en kinderen een man woonde. De man woonde er ook al bij toen het gezin nog in het driekamerappartement woonde. De man en vrouw hadden beiden een rode auto. V weet dat de man nooit binnen rookte maar buiten of in zijn auto. Getuige zag hem dagelijks. Hij weet niet hoe lang zij daar al woonden, maar wel dat zij daar vanaf het begin als gezin hebben gewoond.
4.3.Uit deze verklaringen blijkt onvoldoende of wat de getuigen verklaren over het wonen van M op [adres 1] berust op concrete, feitelijke waarnemingen of slechts hun indruk is. In zoverre, en ook in de tijd, zijn de verklaringen onvoldoende specifiek en gedetailleerd. Zo bevatten de getuigenverklaringen niet of nauwelijks feitelijke gegevens over het dagelijks leven in en om de woningen van betrokkene op [adres 1] vanaf 24 november 2007. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat uit de verklaringen van betrokkene en M naar voren komt dat M vaak bij betrokkene was. Dat de getuigen M op [adres 1] hebben waargenomen zegt dan ook onvoldoende over het hoofdverblijf van M. Getuige H verklaart bovendien dat M er niet zoveel was en zij merkte dat M er op een gegeven moment steeds meer was, vanaf welk moment M volgens haar woonde op het adres van betrokkene. Onduidelijk is gebleven wat getuige H bedoelt met ‘steeds meer’, zodat uit deze verklaring niet kan worden afgeleid dat M zijn hoofdverblijf bij betrokken had. Verder dient de verklaring van getuige V, gezien het tijdsverloop, met de nodige terughoudendheid te worden beoordeeld. Niet valt uit te sluiten, gezien het tijdsverloop en de omstandigheid dat V betrokkene en M niet persoonlijk kende en geen contact met hen had, dat in de herinnering van getuige V M op [adres 1] woonde. Aan de verklaringen van de getuigen S, H en V komt daarom niet die betekenis toe die het appellant daaraan heeft toegekend.
4.4.De in 1.1 vermelde bevindingen tijdens de in juli 2009 verrichte waarnemingen rechtvaardigen die conclusie evenmin. Daarbij moet worden aangetekend dat het ging om waarnemingen gedurende slechts enkele dagen, terwijl de periode in geding ruim drie jaar beslaat.
4.5.In de in 3.1 bedoelde rapportage van 14 september 2010 is vermeld dat de woonsituatie van getuige SR complex is en dat zij op het adres van M zou kunnen verblijven en voorts: “Op dit adres staan echter ook 3 mannen ingeschreven die betalen voor het gebruik van het adres. Ze wonen er echter niet: ik heb dit laten checken en er zijn alleen spullen van mevrouw [S.] aangetroffen. Mevrouw mag op dit adres worden ingeschreven van Mitros na uitschrijving van de mannen.” De informatie van Mitros, waarnaar het appellant heeft verwezen, betreft het wonen van getuige SR op het adres van M. In het in 1.3 bedoelde rapportageoverzicht is een - summier - verslag van een baliebezoek van SR opgenomen. Hierin staat onder meer: “Volgens mevrouw woont zij hier al 2 jaar met haar kinderen en verder niemand anders.” Voorts wordt in dit overzicht een melding gemaakt van een huisbezoek van medewerkers van Mitros aan het adres van M op 12 april 2011. In het verslag daarvan is onder meer opgenomen: “([I.] en getuige SR) verklaren de gehele woning te hebben gehuurd omdat ze geen andere woonruimte konden vinden. Een rondgang levert inderdaad het beeld op dat zij de gehele woning gebruiken. Ze vertellen dat alle meubels van hun zijn en dat ze de woning ook grotendeels hebben behangen en geverfd.”
4.6.De rapportage van 14 september 2010 en de informatie van Mitros zeggen niets over het door het appellant gestelde hoofdverblijf van M op [adres 1] in de periode in geding. Op basis van die gegevens zou hoogstens kunnen worden geconcludeerd dat M een deel van die periode niet op het adres van M heeft gewoond. Maar afgezien daarvan wegen bedoelde rapportage en informatie van Mitros niet op tegen de uitvoerige, gedetailleerde en consistente verklaring die getuige SR tegenover de sociale recherche heeft afgelegd. Kort samengevat houdt deze, door getuige SR per pagina ondertekende, verklaring in dat getuige SR kort na de geboorte van haar jongste kind op 29 november 2009 vier maanden op het adres van M heeft gewoond, dat zij daarna op het adres Stanleylaan 108 te [woonplaats] is gaan wonen en dat zij vanaf april/mei 2011 op het adres van M woont. Geen aanleiding bestaat om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan.
4.7.Anders dan appellant ter zitting naar voren heeft gebracht, valt uit de door M tegenover de sociale recherche afgelegde verklaring niet af te leiden dat M in de periode in geding zijn hoofdverblijf had in de woningen van betrokkene aan [adres 1]. Het enkele feit dat M heeft verklaard dat hij en betrokkene “ook (hebben) samengewoond aan de [adres 3] in [woonplaats]” is daartoe in ieder geval ontoereikend.
4.8.Gelet op 4.3 tot en met 4.7 leveren de in die overwegingen besproken bewijsmiddelen noch op zichzelf, noch in samenhang bezien een toereikende grondslag op voor het standpunt van appellant dat betrokkene en M in de periode in geding hun gezamenlijk hoofdverblijf hadden in de woningen van betrokkene aan [adres 1].
4.9.Uit 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.10.Het nader besluit wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken. Gelet op 4.9 en gezien het feit dat betrokkene niet heeft geageerd tegen het nader besluit, moet het beroep, voor zover dat geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het nader besluit ongegrond worden verklaard.