ECLI:NL:CRVB:2014:282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
10-6777 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op 5 december 1979, had op 15 januari 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd vanwege psychische problematiek die sinds haar jeugd bestond. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van de vaststelling dat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt was. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en heeft zij aanvullende medische informatie overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische beperkingen herzien, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Utrecht heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn er nadere medische stukken ingediend en is er een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere vaststelling van haar belastbaarheid voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante medische informatie in overweging genomen en de bezwaararbeidsdeskundige had de geschiktheid van de voorgehouden functies adequaat toegelicht.

De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de toelichting op de geschiktheid van de functies ondeugdelijk was gemotiveerd. Daarom werd de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor een deugdelijke motivering van besluiten door het Uwv.

Uitspraak

10/6777 WAJONG
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 november 2010, 09/3293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[woonplaats 1] te [woonplaats 2](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.T. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Namens appellante zijn nadere medische stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door Martens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld en nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft appellante haar zienswijze daarop gegeven en heeft het Uwv een reactie ingezonden.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door P.J. Reeser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.
Op 15 januari 2009 heeft appellante, geboren op 5 december 1979, een uitkering ingevolge de Wajong aangevraagd in verband met sinds haar jeugd bestaande psychische problematiek. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 mei 2009 geweigerd om een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellante op en na haar 18e verjaardag, 5 december 1997, voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is aangemerkt.
3.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en in dat verband heeft zij medische informatie overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft na kennisneming van informatie van de behandelende sector de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen aangescherpt en enkele aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft te kennen gegeven dat de uitkering niet eerder in kan gaan dan een jaar voor datum aanvraag en heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies ook op en na 15 januari 2008 in het Claim- Borgings en beoordelingssysteem (CBBS) voorkomen. Bij besluit van 12 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2009, met een correctie naar de datum 15 januari 2008, ongegrond verklaard.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig te achten, noch heeft zij aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Ook de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank onderschreven.
5.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Verder is aangevoerd dat het medisch onderzoek niet volgens de regels der kunst is verricht en niet overeenkomstig het Verzekeringsgeneeskundig protocol angststoornissen (protocol) is gehandeld. Ook is gesteld dat het bestreden besluit had moeten worden vernietigd, vanwege het ontbreken van het wettelijke kader van de AAW. Appellante heeft nadere medische stukken ingediend van de bedrijfsarts van Arbo Unie en van de psycholoog d.d. 8 juni 2011. Verder is de medische geschiktheid van de voorgehouden functies bestreden.
6.1.
Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
6.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de vaststelling van de belastbaarheid van appellante voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft kenbaar de in het dossier aanwezige medische informatie meegewogen, waarbij het gaat om het expertiserapport van psychiater B. Oskam van 16 september 2007, alsmede de rapporten van psychotherapeut drs. H. de Groot van 5 september 2009, van psycholoog-psychotherapeut M. Messelink van 6 september 2009 en een brief van de maatschappelijk werker/coach van 8 september 2009. Mede op basis van die informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts een aanvullende beperking aangenomen in de FML van 6 oktober 2009 op de aspecten routinematige arbeid, conflictueuze klantencontacten vermijden en werktijden (nachtwerk vermijden). Appellante heeft in hoger beroep geen nadere stukken ingediend die aanleiding geven de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken.
6.3.
Appellante heeft haar stelling dat in strijd met het protocol is gehandeld aldus onderbouwd dat het onderzoek in haar visie, mede met het oog op de onderliggende ernstige problematiek, te kort door de bocht is geweest en geen recht doet aan haar belang om serieus onderzocht te worden. Appellante wordt hierin niet gevolgd, omdat deze onderbouwing als onvoldoende concreet wordt beschouwd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 5 oktober 2009 blijkt dat het protocol expliciet bij de beoordeling is betrokken. Niet valt in te zien op grond waarvan het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen in strijd zou zijn met het protocol.
6.4.
Wat betreft de aan appellante voorgehouden functies wordt overwogen, dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 7 oktober 2009 de geschiktheid van de functie van telefonist, receptionist (SBC-code 315120) en de functie van wikkelaar (SBC-code 267050) heeft toegelicht. De in dat rapport vermelde toelichting inzake de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) bleek een andere functie te betreffen. In de fase van hoger beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 12 april 2011 de bij die functie voorkomende signaleringen alsnog van een deugdelijke motivering voorzien.
6.5.
Appellante heeft niet betwist dat een uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de datum van aanvraag. Uit hetgeen het Uwv op 5 maart 2013 met juistheid heeft toegelicht, volgt dat appellante noch aan de Wajong, noch aan de daaraan voorafgaande bepalingen van de AAW aanspraken op een uitkering kan ontlenen.
6.6.
Nu de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de geschiktheid voor de geselecteerde functies een onjuiste toelichting ten grondslag was gelegd, is de aangevallen uitspraak op dat punt ondeugdelijk gemotiveerd en dient deze te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
6.7.
Gelet op hetgeen in 6.4 is overwogen zal de Raad de rechtsgevolgen van het (vernietigde) bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand laten.
7. De Raad ziet aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de door appellante gemaakte kosten in bezwaar van € 487,-- en de proceskosten in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 487,-- aan kosten van rechtsbijstand in beroep en op 3 x € 487,-- = € 1.461,-- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep (indiening beroepschrift en twee maal bijwonen van zitting), in totaal op € 1948,--.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 oktober 2009;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van
€ 2.435;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 41,-- + € 111,-- = ) € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.G. Rottier en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
IvR