ECLI:NL:CRVB:2014:281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag wegens ontbreken verblijfstitel in strijd met internationaal recht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag te verstrekken aan een betrokkene die geen verblijfsvergunning heeft. De betrokkene, geboren in Ghana en sinds 2001 in Nederland verblijvend, had in 2011 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend voor haar twee kinderen. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een verblijfsvergunning, wat volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) noodzakelijk is voor verzekering.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken van de Raad. De betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de weigering om kinderbijslag te verstrekken in strijd is met internationale mensenrechtenverdragen. De Hoge Raad had eerder in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat het onderscheid op basis van nationaliteit en verblijfsstatus legitiem is en dat de wetgever ruime beoordelingsvrijheid heeft op het gebied van sociale zekerheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de procedure aan te houden in afwachting van een uitspraak van het VN-Mensenrechtencomité. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aan het nationale recht kan ontlenen dat zij recht heeft op kinderbijslag, en dat het internationale recht in deze situatie geen uitzondering biedt op het koppelingsbeginsel van de AKW. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de Svb ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kinderen en dat kinderbijslag niet bedoeld is als sociale voorziening om gezinnen boven het bestaansminimum te houden.