ECLI:NL:CRVB:2014:2777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13-3058 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten zonder zeer dringende reden

In deze zaak heeft appellant op 13 juli 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het plaatsen van drie kronen, ter waarde van € 1.410,-. De zorgverzekeraar heeft deze kosten niet vergoed, omdat appellant hiervoor niet verzekerd was. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 24 juli 2012 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 20 december 2012. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd, en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, zoals vereist in artikel 16, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Zvw zonder meer als voorliggende voorziening moest worden beschouwd. Hij betoogde dat de noodzaak van de tandheelkundige behandeling niet was onderzocht en dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, aangezien zijn gebitsconditie leidde tot eetstoornissen en pijnklachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Zvw in beginsel als voorliggende voorziening geldt voor tandheelkundige kosten. De Raad stelde vast dat voor het verlenen van bijstand op basis van zeer dringende redenen, er een acute noodsituatie moet zijn die niet op andere wijze kan worden verholpen. De overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een acute noodsituatie. Daarom werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3058 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 mei 2013, 13/353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 juli 2014, waar partijen, waarvan het college met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 juli 2012 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het plaatsen van drie kronen. De kosten hiervan zijn begroot op € 1.410,-. De zorgverzekeraar heeft geen vergoeding voor deze kosten toegekend, omdat appellant hiervoor niet is verzekerd.
1.2.
Bij besluit van 24 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat voor de hier aan de orde zijnde kosten de Zorgverzekeringswet (Zvw) is aan te merken als een aan de Wet werk en bijstand (WWB) voorliggende, toereikende en passende voorziening. Het gaat om kosten van een behandeling waarvoor via de zorgverzekering geen vergoeding mogelijk is, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening in beginsel niet aan de orde is, tenzij sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Uit de door appellant overgelegde medische gegevens blijkt niet dat daarvan sprake is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de Zvw, mede gelet op het bepaalde in artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in het geval van appellant zonder meer als voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd. Ten onrechte is hierbij nagelaten de noodzaak van de tandheelkundige behandeling voor appellant te onderzoeken. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college zich op goede gronden en zonder een advies van de GGD op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van appellant geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 28 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6110) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering (Besluit), in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Nu de onderhavige kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Dit is niet anders in het geval appellant meent recht te kunnen ontlenen aan de in het Besluit opgenomen uitzonderingen met betrekking tot de kosten van zogeheten bijzondere tandheelkunde. Daarvoor zal hij zich tot zijn zorgverzekeraar moeten wenden met het verzoek om op die grond de behandeling te vergoeden. Het college was daarom niet gehouden onderzoek te doen naar de noodzaak van de tandheelkundige behandeling voor appellant.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellant heeft zich beroepen op zeer dringende redenen en aangevoerd dat de conditie van zijn gebit leidt tot een eetstoornis en pijnklachten.
4.3.
Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. De overgelegde medische stukken bieden daarvoor geen aanknopingspunt, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen zeer dringende reden is in de hiervoor bedoelde zin. Voor een nader (GGD-)onderzoek bestond geen aanleiding.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering

HD