ECLI:NL:CRVB:2014:2777
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten zonder zeer dringende reden
In deze zaak heeft appellant op 13 juli 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het plaatsen van drie kronen, ter waarde van € 1.410,-. De zorgverzekeraar heeft deze kosten niet vergoed, omdat appellant hiervoor niet verzekerd was. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 24 juli 2012 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 20 december 2012. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd, en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, zoals vereist in artikel 16, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Zvw zonder meer als voorliggende voorziening moest worden beschouwd. Hij betoogde dat de noodzaak van de tandheelkundige behandeling niet was onderzocht en dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, aangezien zijn gebitsconditie leidde tot eetstoornissen en pijnklachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Zvw in beginsel als voorliggende voorziening geldt voor tandheelkundige kosten. De Raad stelde vast dat voor het verlenen van bijstand op basis van zeer dringende redenen, er een acute noodsituatie moet zijn die niet op andere wijze kan worden verholpen. De overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een acute noodsituatie. Daarom werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.