ECLI:NL:CRVB:2014:2776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13-3062 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen een besluit tot terugvordering van bijstand ongegrond had verklaard. De betrokkene ontving sinds 25 augustus 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een geldlening, maar deze bijstand werd per 1 juli 2011 ingetrokken. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de terugvordering van de bijstand over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 op een juiste grond was gebaseerd, aangezien de bijstandsuitkering in die periode al was omgezet in een geldlening. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd bevestigd dat ook bijstand in de vorm van een geldlening ten onrechte kan zijn verleend, wat aanleiding geeft tot terugvordering. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op het bestreden besluit tot terugvordering en verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3062 WWB, 13/3063 WWB
Datum uitspraak: 19 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2013, 12/1406, 12/1409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 25 augustus 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een geldlening onder vestiging van een zogeheten krediethypotheek op zijn woning.
1.2.
Bij besluit van 1 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
16 februari 2012 (bestreden besluit 1) heeft appellant de bijstand van betrokkene ingetrokken vanaf 1 juli 2011 en voor de toekomst beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 14 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van eveneens
16 februari 2012 (bestreden besluit 2) heeft appellant met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van € 831,71.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 14 november 2011 herroepen. Hiertoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO2970, overwogen dat uit artikel 58 van de WWB volgt dat in geval sprake is van bijstand in de vorm van een geldlening slechts een bevoegdheid tot terugvordering bestaat indien de verplichtingen van de geldlening niet of niet behoorlijk zijn nagekomen en dat daaronder niet tevens moet worden begrepen de inlichtingenverplichting.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze ziet op het bestreden besluit 2. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 23 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO2970. Appellant stelt zich op het standpunt dat de Raad die rechtspraak heeft verlaten met zijn uitspraak van 1 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR5270.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft terecht aangevoerd dat er geen reden aanwezig is om aan te nemen dat appellant de terugvordering van de bijstand over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 heeft gebaseerd op een onjuiste grond, nu in die periode de bijstandsuitkering al was omgezet in de vorm van een geldlening. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 1 november 2004 en ook in de uitspraak van de Raad van 26 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5399, kan toepassing worden gegeven aan artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB in de situatie dat achteraf kan worden vastgesteld dat bijstand - ook als die is verleend in de vorm van een geldlening - ten onrechte is verleend. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 dat betrekking heeft op de
terugvordering ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering

HD