ECLI:NL:CRVB:2014:2716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
12-4357 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Wajong-aanvraag na beoordeling van medische beperkingen en functionele mogelijkheden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1990, op 9 mei 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege een lichte verstandelijke beperking. Deze aanvraag werd op 21 juli 2011 afgewezen na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 7 november 2011 ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellante op de datum waarop zij aanspraak zou kunnen maken op een Wajong-uitkering, benutbare mogelijkheden had voor arbeid en in staat was ten minste 75% van het minimumloon te verdienen.

De rechtbank Breda verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit op 13 juli 2012 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de verstandelijke beperkingen van appellante in hun beoordeling hadden meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2011 correct waren en dat appellante de voorgehouden functies kon verrichten zonder relevant verlies aan verdienvermogen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij zwaardere begeleiding en toezicht nodig heeft dan door de rechtbank was aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gronden van appellante in essentie een herhaling waren van de eerder besproken argumenten en dat deze niet konden slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat appellante geen medische stukken had overgelegd die haar stelling onderbouwden dat zij meer of anders beperkt was dan in de FML was opgenomen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 juli 2014.

Uitspraak

12/4357 WAJONG
Datum uitspraak: 30 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2012, 11/6075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, geboren [in] 1990, heeft op 9 mei 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) in verband met een lichte verstandelijke beperking. Deze aanvraag is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 21 juli 2011 afgewezen. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is, na nader medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 7 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellante op de eerste dag waarop zij aanspraak zou kunnen maken op een Wet Wajong-uitkering (zestien weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend) benutbare mogelijkheden had voor arbeid, waarmee zij tenminste 75% van het minimumloon kan verdienen.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van alle beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de verstandelijke beperkingen van appellante. Daarbij hebben de verzekeringsartsen de medische informatie van Amarant, Cardan en CIZ in hun oordeel meegewogen en zijn mede op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat appellante beperkingen heeft in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank overweegt verder dat uit de CIZ-indicatie blijkt dat sprake moet zijn van ‘enige’ begeleiding en toezicht. Naar het oordeel van de rechtbank wijst het besluit, anders dan appellante meent, niet op meer beschutting, begeleiding en toezicht dan door het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
1 november 2011 is aangenomen. Met verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundigen heeft de rechtbank zich voorts verenigd met de conclusie dat appellante de haar voorgehouden functies moet kunnen verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellante, evenals in beroep, benadrukt dat de begeleiding en het toezicht die zij volgens de CIZ-indicatie nodig heeft, zwaarder (moeten) zijn dan door de rechtbank is aangenomen. Zij heeft in werkelijkheid permanente hulp en begeleiding nodig.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Appellante heeft in beroep noch in hoger beroep medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML van
1 november 2011, dan wel dat zij permanente hulp en begeleiding nodig heeft. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat appellante gelet op haar functionele mogelijkheden de voorgehouden functies kan verrichten en dat daarbij geen relevant verlies aan verdienvermogen ontstaat.
4.2.
Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvZ